In Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de eerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. Voor de één was dat vorige maand, voor de ander al decennia geleden, maar de meeste advocaten kunnen zich hun eerste pleidooi nog levendig herinneren. Bij de eerste zitting van Rob van den Sigtenhorst liepen de gemoederen hoog op. “Ik kon geen zin afmaken zonder dat ik werd onderbroken.”
Door Ronne Theunis
Rob van den Sigtenhorst
Partner en advocaat Banking & Finance en Restructuring & Insolvency bij Florent
Beëdigingsdatum: 26 januari 2007
De zaak
“In een grote, internationale herstructureringszaak stonden een partner en ik de Poolse moedervennootschap bij. Ik was net begonnen bij kantoor en was de jongste advocaat in de hele zaak. De Nederlandse finance bv was inmiddels failliet en op een zeker moment vond de verificatievergadering plaats, destijds nog een echte bijeenkomst bij de rechtbank.
Na afloop van zo’n vergadering wordt een verslag en een lijst van alle ingediende vorderingen opgesteld, die worden meegenomen in de uiteindelijke verdeling van de boedel. Voor zo’n vergadering worden alle schuldeisers opgeroepen, maar in de praktijk komt meestal niemand opdagen. Maar in deze zaak ging het om miljarden en op de achtergrond speelde natuurlijk de herstructurering in Polen. Daarom waren bij deze vergadering wel alle partijen aanwezig, vertegenwoordigd door zo’n vijf Zuidas-kantoren.
Cruciale fout
Eén van onze wederpartijen maakte echter een cruciale fout, waar ze pas weken na de bijeenkomst achter kwamen. Ze hadden hun vordering namens één cliënt ingediend, waar het twee cliënten betrof. Uit het verslag bleek dus ook maar één vordering: een vergissing van – in het ergste geval – meer dan drie miljard euro. De failissementswet is dan in principe bikkelhard: als een vordering niet op de de lijst staat, wordt hij simpelweg niet meegenomen.
De advocaten van de wederpartij wilden natuurlijk koste wat kost hun fout herstellen en hebben uiteindelijk tot aan de Hoge Raad geprocedeerd om de vordering alsnog op de lijst te krijgen. Tegelijkertijd was onze cliënten en de andere partijen er alles aan gelegen om die vordering tegen te houden. Over deze kwestie hebben we daarom meerdere intensieve zittingen gehad, maar de eerste – mijn officiële kennismaking met de rechtbank – was meteen het heftigst.”
Het pleidooi
“Voorafgaand aan de zitting hadden de partner en ik uitgebreid vooroverleg gehad met de andere partijen. Ons gezamenlijke standpunt was dat het verslag niet kon worden aangepast en daar haalden we allerlei juridische argumenten bij, tot en met de wetsgeschiedenis van vóór 1894. Omdat ik vanaf het begin bij de zaak betrokken was, kreeg ik veel eigen verantwoordelijkheid: tijdens de zitting zou ik ook het woord nemen. Heel spannend vond ik dat, de belangen waren immers groot en ik vermoedde al dat het geen gezellige zitting zou worden. Ik bereidde me inhoudelijk heel goed voor en trok met een flinke stoot adrenaline mijn toga aan.
De advocaten van de tegenpartij, echte procestijgers, gingen er keihard in. Het was wel duidelijk dat het hier niet alleen om de zakelijke kwestie ging, maar ook om het rechtzetten van hun fout – en daar kon voor hen wel eens meer van afhangen dan alleen de uitkomst van de zaak. Als collega’s vonden we dat allemaal oprecht ontzettend vervelend voor ze – het zál je maar gebeuren –, maar tijdens de zitting kon dat geen rol spelen. Daar moesten we vol voor het belang van onze cliënten gaan. Van enig mededogen was dan ook niets te merken.
Bonzend hart
Van ons zorgvuldig voorbereide verhaal kwam weinig terecht. Iedereen praatte door elkaar heen en er werd over en weer zelfs bijna geschreeuwd. Ik kon geen zin afmaken zonder dat ik werd onderbroken. “Dat gelooft u toch zeker zelf niet?! U was toch ook bij de verificatievergadering aanwezig?” Daar schrok ik natuurlijk wel van. Ik bleef redelijk rustig, omdat ik wel begreep dat ze het niet op mij persoonlijk gemunt hadden. Ik was vooral verbaasd hoe hard het eraan toe ging: nógal anders dan die kalme, zakelijke zittingen die ik eerder had bijgewoond. Met bonzend hart liep ik na afloop de rechtbank uit. En het laatste woord bleek in deze zaak nog lang niet gezegd.”
De evaluatie
“Er volgde nog een aantal stevige zittingen over deze kwestie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad bepaald dat de vordering inderdaad niet meer door aanpassing van de originele lijst kon worden toegevoegd, maar wel via andere routes in de faillissementswet. In die zin heeft iedereen een beetje gewonnen. Deze zaak was trouwens de eerste waarin de Hoge Raad zich zo duidelijk uitsprak over de mogelijkheden van het herstellen van een fout bij het indienen van een vordering. Op meerdere vlakken een memorabele zaak, dus.
Ook op persoonlijk gebied heeft deze zaak veel voor mij betekend. Eén van de advocaten van de andere partijen was Hanneke de Coninck-Smolders. Met haar heb ik altijd contact gehouden en elf jaar later heeft zij mij als partner overgehaald naar Florent, het kantoor waar ik nu zit.
Hard tegen hard
Bovendien ben ik er mede door die gedenkwaardige zitting achter gekomen dat de transactiekant van de advocatuur beter bij me past dan het procesrecht. Tijdens mijn studie droomde ik ervan om elke dag mijn toga aan te trekken. Maar steeds meer ontdekte ik dat je als procesadvocaat eigenlijk vooral bezig bent met – simpel gezegd – ruziemaken namens je cliënt.
Veel leuker vind ik het om samen met partijen iets op te bouwen. In banking & finance-zaken willen we uiteindelijk allemaal dezelfde kant op, ook al gaan de onderhandelingen hier ook vaak genoeg hard tegen hard. Maar zelfs als er al eens geschreeuwd wordt, eindigt een zaak meestal met een succesvolle financiering en een borrel of diner met alle partijen en hun advocaten.”