In Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de eerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. Bestuursrecht- en privacyrechtadvocaat Quirine Tjeenk Willink vertelt hoe het zweet in haar handen stond bij de eerste vraag van de rechter.
Door Ronne Theunis
Quirine Tjeenk Willink
Partner Bestuursrecht en Privacy bij Kennedy Van der Laan
Beëdigingsdatum: 9 april 2002
“Bij het grote kantoor waar ik mijn advocatencarrière begon, was het niet gebruikelijk dat stagiaires mochten pleiten. Jammer, vond ik. Aan het einde van mijn eerste jaar trok ik daarom tijdens mijn beoordelingsgesprek de stoute schoenen aan. Op gedecideerde toon zei ik tegen mijn patroon: “Ik wil pleiten. Dat vind ik leuk en ik denk dat ik het kan.”
Nou, dat heb ik geweten. Een week later legde mijn patroon een dikke dossiermap op mijn bureau en zei: ‘Jij wilde toch pleiten? Hier heb je een zitting. Een voorlopige voorziening, dat red je wel. Lees deze map even door en ga er maar gewoon naartoe. Oh ja, het is morgenochtend al. En ik kan er zelf helaas niet bij zijn. Succes!’”
Van a tot z
“Oké, dacht ik toen meteen, nu ga ik het doen ook. Zónder hulp van mijn patroon, want dat was natuurlijk mijn eer te na. Eén probleem: ik wist eigenlijk niet hoe een zitting in een voorlopige voorziening eraan toe ging. Maar dat leek me geen punt: ik moest deze zaak gewoon van a tot z juridisch doorgronden, zoals ik gewend was. Daarom sloot ik me die middag op in mijn kantoor en stortte me op het dossier.
De zaak ging om de bouw van een hotel met vakantiehuizen, ergens aan de kust van Noord-Holland. Ik trad op namens een gemeente, die een bouwstop had opgelegd aan de hotelketen omdat die zich niet hield aan de bouw- en kapvergunningen. De hotelketen had de voorlopige voorziening aangevraagd om de bouwstop op te heffen.”
Heel veel sub
“Toen ik de volgende ochtend om zeven uur eindelijk mijn kantoor uitkwam, had ik een enorme pleitnota geschreven. Een soort kleine scriptie over bouwen, van primair en subsidiair naar meer sub tot gewoon heel veel sub. Mijn standpunt: die bouwstop was juridisch gezien volkomen terecht. Geslapen had ik die nacht niet, maar ik was er hélemaal klaar voor. Na een snelle douche thuis, stapte ik in de kantoorauto en reed naar de rechtbank in Alkmaar.
Onderweg verdween mijn zelfvertrouwen als sneeuw voor de zon. Ik was helemaal niet gewend aan autorijden, laat staan in een vreemde auto. Omdat ik ook nog zelf de weg moest zoeken – navigatie bestond nog niet – was ik een absoluut gevaar op de weg. Toen er ook nog maar één heel krappe parkeerplek bleek te zijn waar ik de auto met grote moeite schadevrij in kreeg, stond ik al stijf van de stress toen ik de rechtbank binnenliep. En dat was nog maar het begin.”
Het pleidooi
“De voorzieningenrechter richtte zich aan het begin van de zitting meteen tot mij. ‘We gaan het hebben over een bouwstop, misschien kunt u eerst even op de plankaart laten zien waar we het precies over hebben?’ Op dat moment kreeg ik een hartverzakking. Plankaart?
Ik had me zo gefocust op de juridische argumenten, dat ik werkelijk géén idee had van de situatie ter plaatse. Wat waren ze eigenlijk aan het bouwen? En waar? Ik wist niet eens hoe het dorp heette waar het om ging. En een plankaart had ik ook al nooit gezien.”
Zweet in mijn handen
“Net toen ik in paniek wilde raken, zag ik dat uit het dossier inderdaad iets van een kaart stak. Toen de rechter me naar voren riep, stond het zweet in mijn handen: hoe moest ik me hier in hemelsnaam uit redden? Ik trok de kaart uit de map en begon die extreem langzaam open te vouwen, zodat ik een paar seconden had om na te denken.
Op de kaart zag ik ‘Duinweg’ staan. Toen dacht ik: oh ja, het was aan zee! ‘Ok, nou dit is dus de Duinweg…’, zei ik, maar verder wist ik echt níets. Ver-schrik-ke-lijk. Ten einde raad probeerde ik voorzichtig: ‘Misschien willen de omwonenden liever zelf uitleggen waar het om gaat?’ En daar was plots mijn redding: ‘Ja, dat is een heel goed idee’, zei de rechter, en hij gaf de andere partij het woord. Ik kon wel huilen.”
De evaluatie
“De zaak hebben we uiteindelijk gewonnen – en nog wel op de juridische argumenten die ik die nacht had bedacht. Was dat in ieder geval niet voor niets geweest! Wel heb ik ter plekke een stuk uit mijn pleitnota gescheurd, omdat de behandeling van een kort geding een stuk praktischer bleek dan al die theoretische subs die ik had opgeschreven.
Wat dat betreft was deze dramatische eerste zitting vooral een spoedcursus improviseren. En die kwam goed van pas, want het zou niet de laatste keer zijn dat mijn patroon me in het diepe gooide in de rechtbank. ‘Zie je wel, dat ging prima’, zei hij dan telkens na afloop.
Doodeng vond ik het iedere keer, maar je zorgt dat je waanzinnig goed bent voorbereid en je dóet het gewoon. Achteraf beschouwd, heb ik daardoor al heel snel zelfstandig leren werken, en dat maakte mijn werk veel leuker. Dat geef ik nu ook mijn stagiaires mee: dóe het maar gewoon, je redt het wel. Uiteindelijk los je het wel op.”