In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. Het pleitdebuut van Lútsen de Vries (De Brauw Blackstone Westbroek) bracht hem een waardevol inzicht, waar hij nog geregeld aan terugdenkt.
Lútsen de Vries
Senior Associate Litigation & Arbitration bij De Brauw Blackstone Westbroek
Beëdigingsdatum: 26 februari 2014
De zaak
“Eén van mijn eerste eigen zaken was een ontslagzaak. Mijn cliënt was een nuchtere Amsterdammer van een jaar of zestig. Hij werkte al tweeënveertig jaar bij hetzelfde productiebedrijf in dezelfde hal, waar hij ook al tweeënveertig jaar dezelfde machine bediende. Mijn cliënt was dan ook van plan om dat tot zijn pensioen te blijven doen. Maar zijn werkgever besliste anders. Het bedrijf opereerde in een uitstervende sector en was daarom volgens de directeur in financiële problemen gekomen. Op basis van die stelling had het UWV een ontslagvergunning afgegeven, waardoor mijn cliënt na ruim vier decennia plotseling op straat stond. Via zijn rechtsbijstandsverzekering kwam de zaak bij mij terecht.
De beperkte vergoeding die mijn cliënt kreeg, deed geen recht aan de situatie. Ook klopte de eindafrekening niet: een groot deel van zijn vakantiedagen en vakantiebijslag was niet uitbetaald. Bovendien werd niet de juiste opzegtermijn gehanteerd. Hoewel overduidelijk was dat deze man sinds 1971 hetzelfde werk op dezelfde plek had gedaan, werden zijn dienstjaren voor de opzegtermijn berekend vanaf de doorstart die het bedrijf zes jaar daarvoor had gemaakt. Daardoor werd de al geringe vergoeding onderaan de streep nóg lager. Behoorlijk respectloos, zeker omdat mijn cliënt twee jaar geleden nog een horloge van zijn werkgever had ontvangen, als dank voor veertig jaar trouwe dienst. Alles bij elkaar was mijn cliënt duizenden euro’s misgelopen.
Dat een werkgever op deze manier omging met een werknemer met zo’n lange staat van dienst, vond ik onbegrijpelijk en onbeschoft. Mijn cliënt bleef het zelf positief bekijken. Hij zei dat hij ook wel begreep dat hij niet de hoofdprijs mee kon krijgen als het echt zo slecht ging. Ik had daar veel bewondering voor, temeer omdat hij door andere omstandigheden op persoonlijk vlak extra kwetsbaar was. Bovendien was de pensioengerechtigde leeftijd nog ver weg. Ik wilde er dan ook alles aan doen om mijn cliënt uit deze ingewikkelde situatie te helpen.
In overleg met de senior advocaat die mij begeleidde, besloten we een kennelijk onredelijk ontslagprocedure op te starten. Daaraan voorafgaand begonnen we een kort geding, waarin we een loonvordering inclusief wettelijke verhoging instelden, gezien de niet kloppende eindafrekening.”
Het pleidooi
“Op de dag van de zitting was ik niet echt nerveus voor mijn pleidooi, omdat ik me grondig had voorbereid. Bovendien had mijn cliënt natuurlijk gewoon recht op zijn loon, het moest wel heel gek lopen als de rechter dat niet zou toewijzen. Maar ik moest het nog wél gaan doen.
Bij binnenkomst in de rechtbank kreeg ik het even benauwd toen ik met mijn cliënt plaats moest nemen en ik geen idee had wie aan welke kant moest zitten. Uiteraard koos ik precies de verkeerde kant. Gelukkig ging mijn pleidooi – vanaf de juiste stoel – daarna wel goed. Mijn cliënt gaf goudeerlijk antwoord op de vragen van de rechter, waardoor hij al gauw haar sympathie won. Uit alles bleek dat deze man inderdaad al ruim veertig jaar niets anders deed dan in hetzelfde bedrijf dezelfde machine bedienen. Toch hield de directeur vol dat hij geen geld had om een hogere vergoeding te betalen. Het economisch tij zat tegen, de bedrijfstak was ten dode opgeschreven, enzovoort, enzovoort. Hij wilde wel, maar het ging gewoon niet, zei hij.
Ik vroeg me af hoe het verder moest, van een kale kip valt immers niet te plukken. Toen vroeg de rechter ineens aan de directeur: “Betaalt u zichzelf nog wel uw normale salaris uit?” De rechter had waarschijnlijk vaker met dit bijltje gehakt en legde met één vraag precies de vinger op de zere plek. De directeur bekende toen schoorvoetend dat hij inderdaad zelf financieel nog niets had ingeleverd. Toen ging het ineens snel: de rechter zei dat ze de volledige wettelijke verhoging ging toewijzen. Daarna stuurde ze ons de gang op om een betalingsregeling te treffen, om te voorkomen dat mijn cliënt eerst nog lang op vonnis moest wachten. Ik was natuurlijk enorm blij: het recht had gezegevierd.”
De evaluatie
“Helaas bleek het een pyrrusoverwinning. Na het kort geding volgde de bodemprocedure waarin we, op basis van kennelijk onredelijk ontslag, een aanzienlijke vergoeding vroegen. Maar helaas is deze uiteindelijk gestrand in het faillissement van de werkgever. Wat dat betreft kende deze zaak alleen maar verliezers.
Jaren later kwam ik de behandelend rechter weer tegen. Verrassend genoeg herinnerde zij zich deze zaak nog, ze gaf me zelfs een compliment over mijn voorbereiding van destijds. Normaal gesproken krijg je natuurlijk geen feedback van de rechterlijke macht, dus dit vond ik wel bijzonder. En zelf ben ik deze zaak ook nooit vergeten. Door deze cliënt realiseer ik me regelmatig wat op microniveau de gevolgen zijn van de omvangrijke zaken die ons kantoor behandelt. In de procedures die ik zelf voer voor grote bedrijven, probeer ik me dan ook voortdurend bewust te zijn van de impact die ons werk heeft op mensenlevens. Van mijn eerste zaak heb ik op meerdere vlakken veel geleerd.”