In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren, een moment dat de meeste advocaten zich nog levendig herinneren. Het pleitdebuut van Leonie van der Grinten mocht eigenlijk geen pleitdebuut heten, maar bezorgde haar toch knikkende knieën.
Leonie van der Grinten
Strafrechtadvocaat, blogger en spreker bij Meester Leonie Strafrechtadvocatuur
Beëdigingsdatum: 30 januari 2015
De zaak
“Op vrijdag werd ik beëdigd, op maandag legde mijn patroon mijn eerste, eigen zaak op mijn bureau en op dinsdag was de zitting. “Dit is een mooi dossier om mee te beginnen”, zei hij. Het ging om strafmaatverweer, mijn cliënt stond terecht voor diefstal. Ik schoot meteen in de stress. De inkt van mijn beëdiging was nog nat, was ik hier wel klaar voor? Hoe moest ik dit aanpakken?
Mijn patroon stelde me meteen gerust: waarschijnlijk hoefde ik niets te doen. De cliënt had namelijk – zoals dat heet – geen vaste woon- of verblijfplaats en was al weken onbereikbaar. De kans was dan ook nihil dat hij bij de zitting aanwezig zou zijn. In dat geval ben je als advocaat niet gemachtigd om in de rechtbank verweer te voeren namens je cliënt. Je mag alleen een paar simpele, administratieve vragen stellen – volgens mijn patroon de perfecte vuurdoop op mijn derde dag als advocaat.
Ik moest aan het begin van de zitting aan de rechter vragen of de betekening van de dagvaarding in orde was en daarna aangeven dat ik niet gemachtigd was om namens mijn cliënt te spreken. En daarna moest ik verzoeken om de zaak aan te houden, omdat mijn cliënt niet aanwezig was. Meer was het niet, beloofde mijn patroon. “Maar wat als hij ineens toch binnenloopt?” vroeg ik. “Ik weet niet eens hoe hij eruit ziet!” “Dan moet je alsnog inhoudelijk verweer voeren”, zei mijn patroon. “Maar dat gebeurt vast niet. Denk ik.”
Vanaf dat moment gierden de zenuwen door mijn keel. Hoogstwaarschijnlijk hoefde ik mijn mond de volgende dag amper open te doen, maar er bestond ook een kans dat ik alsnog een vlammend betoog moest houden. Daarom besloot ik me toch volledig op het dossier te storten en alle feiten uit mijn hoofd te leren. Gelukkig mocht ik wel bij mijn patroon aankloppen voor hulp. Maar, “eerst zelf nadenken”, zei hij altijd. “Je weet het best.”
Voorafgaand aan mijn beëdiging had ik gewerkt als juridisch medewerker, dus inhoudelijk had ik wel een beetje een idee waar het heen moest. Maar qua uitvoer was ik zo bleu als wat: de oefenrechtbank tijdens mijn studie had ik gemist en tot mijn beëdiging had ik nog nooit een toga aan gehad. Ik had wel zittingen bijgewoond, maar altijd vanuit de publieke ruimte: de rechter had ik nog nooit aangesproken. Om zeker te weten dat ik niets verkeerds zou zeggen, schreef ik beide scenario’s letterlijk uit. Maar ondanks mijn grondige voorbereiding was ik bloednerveus.
Stiekem baalde ik ervan dat mijn patroon mee zou gaan naar de zitting. Áls ik een flater zou slaan, dan liever in mijn eentje. Grappig genoeg liep mijn patroon dinsdagochtend mijn kamer in en zei: “Mijn vrouw denkt dat je nog zenuwachtiger wordt als ik erbij ben. Klopt dat?” Ik durfde het niet rechtstreeks te beamen haha, maar toen ik het ook niet meteen ontkende, besloot hij op kantoor te blijven. Nu stond ik er echt alleen voor.”
Het pleidooi
“In de rechtbank liep ik trots – en met knikkende knieën – voorbij de publieke ruimte en nam plaats op de stoel rechtsvoor. Met een schuin oog hield ik de deur in de gaten, voor het geval mijn cliënt toch zou verschijnen. Ik was dan ook opgelucht toen de deur dicht ging en de zitting begon.
Ik draaide keurig mijn teksten af – betekening, niet gemachtigd, aanhouden – en struikelde tot mijn grote plezier niet over mijn woorden. De rechter leek mijn onervarenheid niet op te merken, maar wees de aanhouding wel resoluut af. Daarna hield de officier van justitie een betoog, waar ik dus niet op in mocht gaan. Dat zou me nu frustreren, maar toen vond ik het best: ik was vooral blij dat mijn taak erop zat. Ik had officieel mijn eerste stappen als professionele advocaat gezet – en ik was niet flauw gevallen. Mijn cliënt werd veroordeeld. Bij verstek, want zoals verwacht was hij inderdaad niet komen opdagen. In de auto terug belde ik jubelend mijn patroon. Hij feliciteerde me met mijn debuut: “Ik zei toch dat het goed zou komen?”
Een jaar later kwam de zaak nog eens ter sprake tijdens een gesprek met mijn patroon. Ik had er nog vaak aan teruggedacht: wat als die cliënt toch was verschenen en ik als groentje, in mijn eentje, ineens toch een pleidooi had moeten houden? Dat was toch eigenlijk best onverantwoord. Tot mijn grote verrassing biechtte mijn patroon me toen op dat hij allang wist dat die cliënt echt niet zou komen. Hij had het vaak genoeg meegemaakt, iemand die op straat leeft en wekenlang onbereikbaar is, heeft echt niet in zijn agenda staan dat hij naar de rechtbank moet. Dat hij me dat pas een jaar later vertelde, vond ik alleen maar mooi. Hij liet het me die eerste keer allemaal zelf ontdekken, maar wist ook dat hij me niet écht voor de leeuwen gooide: he got my back. Juist omdat ik vooraf zo zenuwachtig was hoe het zou lopen, had ik na – de goede – afloop het gevoel dat ik de wereld aankon. Vanaf toen kreeg ik elke zitting meer zelfvertrouwen.”
De evaluatie
“Tegenwoordig draai ik mijn hand niet meer om voor spreken in het openbaar: ik geef regelmatig lezingen en masterclasses aan rechtenstudenten en andere geïnteresseerden. Hopelijk draag ik er op die manier aan bij dat mensen zelfverzekerder in de rechtbank staan, ik weet immers hoe spannend het kan zijn als je niet precies weet wat er gaat gebeuren. Ook nu schitteren cliënten nog regelmatig door afwezigheid bij een zitting. Knikkende knieën krijg ik daar niet meer van: zolang ik me goed voorbereid, kan ik met ieder scenario uit de voeten.”