In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. Voor de één was dat vorige maand, voor de ander decennia geleden, maar de meeste advocaten kunnen zich hun pleitdebuut nog levendig herinneren. Karin Nijman-Weninger werd overvallen door een wel heel uitvoerig verweer, maar werd gered door een behulpzame rechter.
Karin Nijman-Weninger
Partner en letselschade-advocaat bij Berntsen Mulder Advocaten
Beëdigingsdatum: 31 augustus 2001
De zaak
“Het was het jaar van de MKZ-crisis, de Europese uitbraak van de veeziekte mond- en-klauwzeer waardoor honderdduizenden dieren geruimd moesten worden. Ons kantoor stond een boer bij die vond dat de ruiming van zijn stal niet correct verlopen was. Hij meende dat de overheid bij de verkeerde moederkoe bloed had afgenomen om MKZ vast te stellen. Daarom wilde hij een monster hebben van het geteste bloed. Vlak na mijn beëdiging klopte mijn patroon bij mij aan. “Wil jij bij de rechter even een voorlopig deskundigenbericht aanvragen? Daarmee kunnen we het bloedmonster opeisen.” Voordat ik daar zenuwachtig van kon worden, stelde mijn patroon me gerust. “Hier is niets ingewikkelds aan. Zo’n verzoek is een formaliteit, de rechter wijst het vrijwel altijd toe. Dit kun je niet verliezen.”
Mijn patroon had wel meegekeken naar het verzoekschrift dat ik uiteindelijk indiende, maar hij ging niet mee naar de rechtbank. Volgens hem redde ik dit prima alleen. Op de dag van de zitting was ik gespannen, maar ik had er ook zin in. Met de boer had ik een goede klik, ik vond het prettig dat hij er vrij nuchter in stond. Dat het mijn allereerste pleidooi was, had ik hem niet verteld. Het leek me ook niet relevant in zo’n eenvoudige kwestie. We stonden vast gauw weer buiten.”
Het pleidooi
“In de rechtbank sloeg de schrik me om het hart. De wederpartij, de staat, was met twee advocaten naar de zitting gekomen. Ook de stoelen achter hen waren grotendeels gevuld. Zo’n grote opkomst had ik niet verwacht en de dubbele bezetting achter de tafel kwam nogal intimiderend over. Aan mijn kant van de zaal was het, op de boer en mijzelf na, leeg. Ik besloot me te focussen op mijn verzoekschrift, daar was juridisch in ieder geval niets op aan te merken.
Dat bleek, op z’n zachtst gezegd, een inschattingsfout. Tot mijn verbazing diende de wederpartij op zitting een verweerschrift in, dat ik dus niet van tevoren had kunnen inzien. Het was een ellenlang stuk, het telde zeker tien, misschien wel twintig pagina’s. Terwijl de twee advocaten het verweer uitgebreid toelichtten, probeerde ik zo goed en zo kwaad als het ging mee te schrijven. Toen de advocaten waren uitgesproken, tolde mijn hoofd. Dat moet de rechter hebben opgemerkt. Ik denk dat hij medelijden met me kreeg, als groentje tegenover een stel gehaaide advocaten. Hij zei: “Mevrouw Nijman, wellicht heeft u wat tijd nodig om uw aantekeningen te ordenen? Dan schorsen we even.” Dankbaar nam ik zijn aanbod aan.
Een kwestie van klok en klepel
Op de gang vond ik een kamertje waarin ik me terugtrok. “Geef me tien minuten, ik ben zo terug”, zei ik tegen mijn cliënt. Ik had inmiddels buikpijn van de hele situatie, maar het leek me beter om te doen alsof ik alles onder controle had. In het kamertje probeerde ik zo snel mogelijk chocola te maken van mijn aantekeningen. Het verweer van de staat draaide om een aantal punten. Op het belangrijkste punt bleven mijn gedachten hangen. Had ik daar niet een keer een bestuursrechtelijke uitspraak over gelezen? Als ik me niet vergiste, werd in die uitspraak het verweer van de wederpartij onderuit gehaald.
“Als mijn patroon erbij was geweest, had hij waarschijnlijk een oplossing bedacht en dan was het zíjn overwinning geworden. Nu was het mijn eigen succes”
Ik wist dat ik op een goed spoor zat, maar het was een kwestie van klok en klepel: meer dan de hoofdlijnen van de uitspraak wist ik niet meer. En het was twintig jaar geleden, dus even snel googelen waar het ook alweer over ging, zat er niet in. Maar de tijd was om, dit haakje was het beste wat ik kon bedenken. Nu maar hopen dat ik geen flater zou slaan.
Terug in de rechtszaal kreeg ik het woord. Ik probeerde zo zelfverzekerd mogelijk te klinken toen ik de uitspraak ter sprake bracht. “Uit die uitspraak volgt duidelijk dat de argumenten van de staat niet opgaan” zei ik, in de vurige hoop dat niemand zou vragen wat er dan precies in stond. Ineens veerde de rechter op. Hij keek me geamuseerd aan en zei: “Ah, mevrouw Nijman, u bedoelt de in deze uitspraak vastgestelde rechtsregel dat…” Gevolgd door een lang betoog en een juridische uitleg over wat er precies in deze uitspraak bepaald was en hoe dat op deze casus van toepassing was. “Ja, precies. Dat bedoel ik”, beaamde ik gedecideerd. Opgelucht probeerde ik mijn gezicht in de plooi te houden. De rechter glimlachte en de boer knikte tevreden. In het andere kamp was de stemming inmiddels flink gedaald.
Na afloop liep ik met opgeheven hoofd de rechtszaal uit. Wat de rechter uiteindelijk zou beslissen wist ik natuurlijk niet, maar ik had wel een vermoeden. Sowieso was ik apetrots dat ik overeind was gebleven. Een paar weken later kwam de uitspraak: de rechter had het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht toegewezen. “Natuurlijk!” was de reactie van mijn patroon. “Die zaak kon je toch niet verliezen?!”
De evaluatie
“Eén van de dingen die ik van mijn eerste pleidooi leerde, is de kracht van een time-out. Als de gemoederen tijdens een zitting hoog oplopen, kan ik altijd om een schorsing vragen, wist ik. Iets anders dat ik meenam van mijn pleitdebuut, was vertrouwen in mijn eigen kunnen. Op het moment zelf had ik heel graag een hulplijn willen inroepen, maar achteraf ben ik blij dat die er simpelweg niet was. Als mijn patroon erbij was geweest, had hij waarschijnlijk een oplossing bedacht en dan was het zíjn overwinning geworden. Nu was het mijn eigen succes.”