In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren, een moment dat zij zich vaak nog levendig herinneren. Hinka Hoekstra vertelt waarom zij tijdens haar eerste zitting besloot om vooral niets meer te zeggen.
Hinka Hoekstra
Echtscheidingsadvocaat en mediator bij Kemmers Familie Advocaten
Beëdigingsdatum: 23 augustus 2011
De zaak
“Mijn eerste cliënt was een man die werd bedreigd door zijn ex-vrouw. Mijn collega had hem in de eerste procedure bijgestaan, waarna de rechter de vrouw een straat- en contactverbod voor zes maanden had opgelegd. Nu die bijna voorbij waren en het verbod verlengd moest worden, legde een collega het dossier op mijn bureau. ‘Een mooie zaak om mee te beginnen’ vond ze.
Ik nam de stukken uit de eerdere procedure door. Die logen er niet om. Omdat de situatie onveranderd was, lag het voor de hand dat het verbod verlengd moest worden. Juridisch gezien was het inderdaad geen breinbreker, maar ik schrok wel van de heftigheid van de zaak. Hoe was het mogelijk dat twee – voormalig – geliefden terechtkomen in een situatie waarin zo’n verbod nodig is? En misschien een stereotype gedachte, maar ik vond het ook wel bijzonder dat de vrouw hier de agressor was. Mijn cliënt was zelfs zo bang voor haar, dat hij niet aanwezig wilde zijn bij de zitting. Ik was inmiddels ontzettend benieuwd naar de vrouw: hoe intimiderend moest zij wel niet zijn?”
Weinig angstaanjagend
“Op advies van mijn collega informeerde ik de rechtbank vooraf dat mijn cliënt niet zou komen. Ik baalde er wel van, want ik had geleerd dat je cliënt altijd bij de zitting moet zijn. Om vragen te kunnen beantwoorden, maar vooral om zich van zijn beste kant te laten zien aan de rechter. Ik hoopte dat de afwezigheid van mijn cliënt niet in zijn nadeel zou werken.
Op de dag van de zitting was ik enorm zenuwachtig: wat stond me straks te wachten? Ik had me goed voorbereid en mijn verhaal voorbesproken met mijn collega, maar zij ging niet mee naar de rechtbank. Ik stond er dus helemaal alleen voor. Mijn ademhaling zat hoog toen ik voor het eerst mijn toga aantrok: nu ging het echt beginnen. Ik schudde de hand van de vrouw, die er heel normaal uitzag. Vriendelijk en verzorgd – weinig angstaanjagend, dacht ik toen nog.”
Het pleidooi
“De rechter heette iedereen welkom en benoemde dat mijn cliënt niet aanwezig was bij de zitting, omdat mijn cliënt zich daar niet prettig bij voelde. Daarna vroeg de rechter mij om onze eis toe te lichten. Mijn pleidooi ging volgens mij best aardig, al was ik nog steeds behoorlijk gespannen. De ernstige feiten spraken weliswaar voor zich, maar misschien kwam de advocaat van de vrouw ook wel met een overtuigend verhaal. Tot mijn grote verbazing kwam hij daar echter helemaal niet aan toe.
Zodra de rechter de advocaat het woord gaf, nam de vrouw het pleidooi over. Ze stak meteen fel van wal: dat de hele situatie ongelooflijk overdreven werd en dat het onzin was dat mijn cliënt niet durfde te komen. En dat zo’n verbod absoluut niet nodig was, omdat ze toch al nooit bij mijn cliënt in de buurt kwam. Ze ging steeds harder en bozer praten. Daarna ging ze tekeer tegen mij: had ik wel in de gaten hoe belachelijk mijn eis was?”
Tirade
“Even was ik van de kaart, maar toen schoot door mijn hoofd: ‘Volgens mij is dit heel goed voor mijn zaak’. Hoe harder zij schreeuwde, hoe duidelijker het belang van het verbod werd. Het lukte de advocaat niet om de vrouw te kalmeren. En ook de rechter greep niet in: waarschijnlijk had hij wel door dat hij nu niet tot haar kon doordringen. Toen de vrouw eindelijk stil was, vroeg de rechter of ik inhoudelijk wilde reageren op het verweer. In een split second besloot ik toen mijn mond te houden. Deze tirade maakte ons punt zo duidelijk – daar had ik niets aan toe te voegen. Daarmee kwam er een einde aan de zitting, die nog geen kwartier had geduurd.
De vrouw bleek echter nog lang niet uitgepraat. Toen we opstonden om de zaal uit te lopen, begon ze weer te schreeuwen, nu voornamelijk tegen mij. De mensen op de gang keken verschrikt op toen de deur openging en ik naar buiten kwam, met in mijn kielzog de brullende vrouw. De gang – op de eerste verdieping – was donker en smal, met een balustrade aan de zijkant. Niet de prettigste plek om belaagd te worden. Wegwezen hier, dacht ik. Gelukkig dirigeerde haar advocaat de vrouw de andere kant op. Ik ben snel teruggegaan naar kantoor, waar ik verslag uitbracht aan mijn collega en mijn cliënt. Dat de vrouw zo’n scène had geschopt, verbaasde hem uiteraard niet.”
De evaluatie
“Zoals verwacht, werd het straat- en contactverbod door de rechter verlengd. Achter de brief met het vonnis zat een plattegrond van het gebied waarin het verbod gold. Dat heb ik nog even extra gecontroleerd: ik wilde zeker weten dat mijn cliënt de vrouw niet tegen het lijf zou lopen. Zelf was ik niet bang voor haar: het was wel duidelijk dat haar woede zich specifiek op de zaak richtte en niet op mij persoonlijk. In mijn verdere carrière ben ik nog regelmatig boze mensen tegengekomen, maar zo woedend als zij gelukkig nooit.
Als echtscheidingsadvocaat ben ik er inmiddels – helaas – ook aan gewend dat mensen elkaar het leven behoorlijk zuur kunnen maken. Ik probeer altijd een oplossing te vinden die voor beide partijen de juiste is. Extreme maatregelen als een straat- of contactverbod zijn gelukkig sinds die ene keer niet nodig geweest. Maar als de wederpartij zich tijdens een zitting gedraagt op een manier die werkt in het voordeel van mijn cliënt, doe ik hetzelfde als toen: even mijn mond houden.”