In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. In deze editie advocaat en Amsterdams gemeenteraadslid Don Ceder over zijn eerste zaak, die de basis bleek voor zijn huidige kijk op incassogeschillen.
Advocaat bij Ceder Advocatuur en gemeenteraadslid ChristenUnie Amsterdam
Beëdigingsdatum: 25-02-2015
Door Ronne Theunis
“Mijn debuut in de rechtbank was een verzetprocedure tegen een zorgverzekeraar. Mijn cliënt lag al jaren in de clinch met deze partij en ondanks dat ze – naar eigen zeggen – alle rekeningen gewoon had betaald, stond er volgens de verzekeraar nog een enorme schuld open. De administratie van mijn cliënt was nogal een rommeltje en omdat ik in mijn eerste zaak niet voor verrassingen wilde komen te staan, heb ik er flink wat tijd en energie in gestoken om alle betalingen op een rij te zetten.
Omdat mijn cliënt er zelf van overtuigd was dat ze geen schulden meer had en ze inderdaad regelmatig diverse bedragen had overgeboekt, was ik het niet eens met het verstekvonnis dat de rechter eerder had uitgesproken. De schuld als zodanig kon niet kloppen. Daarom besloot ik de verzekeraar te dagvaarden en kwam de zaak alsnog voor de rechter.”
Het pleidooi
“Ik was net 25 en nam het op tegen de ervaren jurist van de tegenpartij, die binnenkwam met een dikke map onder zijn arm. In tegenstelling tot mijn cliënt, beschikte de zorgverzekeraar wel over een gedetailleerde registratie van de correspondentie en betalingen van de afgelopen jaren. Vanuit zo’n positie is het makkelijk om een veel minder goed georganiseerde particulier een poot uit te draaien, dacht ik.
Door mijn ‘rechtvaardigheidsdrive’ voelde ik me vrij sterk, maar ik was toch ook nerveus voor mijn eerste pleidooi. Door de spanning ging ik er stevig in, té stevig zo bleek. Ik gebruikte grote woorden: er was geen sprake van achterstallige betaling en de dagvaarding door de zorgverzekeraar was een grove schending van de belangen van mijn cliënt.”
Onverwachte wending
“En toen was de tegenpartij aan het woord. Mijn cliënt had inderdaad verschillende bedragen betaald, maar het bleek dat ze nog veel meer oude nota’s had openstaan bij de zorgverzekeraar. De genoemde aflossingen waren, zonder dat ze het wist, steeds afgeboekt op andere dossiers dan waar het nu om ging. De nota’s in déze zaak stonden dus wel degelijk nog open.
Ik schrok nogal van deze wending. Ik wist wel dat we niet alle betalingen duidelijk in beeld hadden, maar nu ging ik zelf ook twijfelen of mijn cliënt dan toch een schuld had. Dat zou ook betekenen dat de zorgverzekeraar dus geen kwade bedoelingen had gehad, maar vooral onduidelijk had gecommuniceerd over de betalingen. Mijn cliënt had me verteld over haar jarenlange strijd om gelijk te krijgen, maar nu bleek het toch iets anders te liggen. De rechter was erg streng en stelde naar aanleiding van mijn stevige pleidooi allerlei vragen waar ik geen pasklaar antwoord op had. Daar werd ik behoorlijk zenuwachtig van.
Maar tot mijn opluchting werd ook de tegenpartij hard aangepakt. Die gaf toe dat mijn cliënt ook betalingen had gedaan die wél betrekking hadden op de vordering, én dat ze niet duidelijk hadden gecommuniceerd over de verschillende afboekingen. En ook de zorgverzekeraar kon – gelukkig – niet precies aangeven wat nu de juiste restschuld was. Daarom stuurde de rechter ons voor overleg naar de gang, ook meteen de eerste keer voor mij. Ook dat was dus even spannend, maar ik was blij dat ik alsnog de kans kreeg om de vordering te verlagen.
Op de gang hebben we onze administratie naast elkaar gelegd en zijn we gaan afstrepen tot er een bedrag uitkwam waar beide partijen vrede mee hadden. De hoofdsom ging een paar honderd euro omlaag en daarmee de incassokosten ook, voor mijn cliënt toch een hele opluchting. Ik was ook blij, uiteindelijk had ik als beginnende eenpitter toch een grote zorgverzekeraar enigszins laten inbinden. Ik ging die avond met een tevreden gevoel naar bed, weet ik nog.”
Evaluatie
“Van mijn eerste zaak heb ik veel geleerd. Inmiddels sta ik als advocaat talloze cliënten bij die te maken krijgen met onrechtmatige vorderingen en schulden bij instanties als nutsbedrijven en verzekeraars. Sinds mijn eerste pleidooi realiseer ik me heel goed dat een verhaal altijd twee kanten heeft en bied ik ook altijd de tegenpartij gelegenheid om hun kant te vertellen.
Regelmatig is bij dit soort vorderingen geen sprake van machtsmisbruik of onwil, maar vooral van slechte communicatie. Vergeleken met een grot eorganisatie is het voor een particulier veel moeilijker om jarenlang je administratie goed bij te houden. Daarom is het voor mijn cliënten vaak onduidelijk wat er met hun betaling gebeurt, zoals bij mijn eerste zaak.
Om in de rechtbank niet meer voor verrassingen komen te staan, zoek ik nu veel eerder contact met de tegenpartij voordat ik een oordeel vorm. Zo kan ik mijn cliënt uitleggen waar de vordering precies betrekking op heeft en mijn juridische bijstand daar op afstemmen. Als particulier heb je weinig slagkracht tegen grote instanties, maar ik vind dat mensen die in hun recht staan, ook hun recht moeten kunnen krijgen.
Inmiddels heb ik ook geleerd dat je in de rechtbank het beste rustig en vriendelijk je verhaal kunt vertellen als je de rechter wil overtuigen. Als ik nu moet pleiten sta ik er veel relaxter bij, maar mijn drive is er zeker niet minder om geworden.”
Heeft u ook – prettige of minder prettige – herinneringen aan uw eerste pleidooi en wilt u die delen met de lezers van Advocatie? Mail de redactie!