In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. Voor de één was dat vorige maand en voor de ander al decennia geleden, maar de meeste advocaten kunnen zich hun eerste pleidooi nog levendig herinneren. De eerste zitting van Coen de Koning leek kat in ‘t bakkie, totdat zijn cliënt zijn mond opendeed.
Door Ronne Theunis
Coen de Koning
Oprichter en advocaat Slot Letselschade Zeist
Beëdigingsdatum: 13 september 1994
De zaak
“Afgezien van een proefproces tijdens mijn studie had ik de rechtbank nog nooit van binnen gezien, toen mijn patroon mij als advocaat-stagiair een arbeidsrechtdossier overhandigde. ‘Een mooie zaak voor jou,’ zei hij, ‘om erin te komen’.
Het verhaal was simpel: ik moest een werkgever bijstaan die te maken had met een nogal bijzondere claim van zijn voormalig werknemer. Deze bouwvakker beweerde dat hem niet was verteld dat het bouwvak was en dat hij daarom – drie weken lang – iedere dag voor niets op zijn werk was verschenen. Daar hing notabene een briefje op de deur met ‘wegens bouwvak gesloten’, maar dat deed bij de bouwvakker geen belletje rinkelen. Toen de bouwvak voorbij was, eiste de werknemer – die inmiddels ergens anders werkte – zijn vakantiedagen op: hij was immers niet vrij geweest. Een absurde claim uiteraard. Ik had weliswaar weinig ervaring met arbeidsrecht, maar dit was natuurlijk een inkoppertje. Volgens mijn patroon zou dit een geweldige eerste ervaring in de rechtbank worden.”
Het pleidooi
“Vier dagen later vond de mondelinge behandeling plaats. Ik had een paar punten op papier gezet en die door mijn patroon laten checken. Hij zei dat mijn verhaal nog wel wat korter kon, dit was zo’n uitgemaakte zaak. Vooraf belde ik nog even met de werkgever, die aan de telefoon een rustige indruk maakte. Hij sprak zich vrij stevig uit over de idiote vordering, maar dat vond ik niet meer dan logisch.
In de gang van de rechtbank ontmoette ik mijn cliënt voor het eerst – en dat was even schrikken. Hij zou me nu doen denken aan Argus Vilder, de conciërge van Zweinstein uit Harry Potter: met voorovergebogen hoofd keek hij me vanonder zijn wenkbrauwen met argwanende ogen aan. Toen de werknemer aan kwam lopen – een jonge, joviale vent -, vloog meteen de vlam in de pan. Mijn cliënt ontplófte werkelijk. Hij schold zijn werknemer de huid vol, waardoor ik even van mijn stuk werd gebracht. Wat gebeurde hier?!
Ik trok hem weg en maakte hem duidelijk dat hij zich echt moest inhouden. Ik begreep wel dat zo’n reactie onze zaak niet veel goeds zou doen. Hij beloofde tegenover de rechter rustig te blijven en zich te houden aan wat we hadden voorbesproken. Maar van alle goede voornemens kwam – uiteraard – niets terecht. Na het verhaal van de eiser kwam ik aan het woord. De rechter was behoorlijk kritisch op het verhaal van de werknemer, het was wel duidelijk dat hij het ook flauwekul vond. Kat in ‘t bakkie, dacht ik. Maar zodra ik was uitgesproken, nam mijn cliënt het woord. “Daar wil ik nog wel iets aan toevoegen!”
‘Ineens zag ik het licht’
In één niet aflatende brei van woorden maakte hij gehakt van zijn werknemer: het was een oplichter, een waardeloze bouwvakker die hij nooit had moet aannemen en die altijd voor ellende zorgde. Ineens zag ik het licht: natúúrlijk zat er meer achter deze claim. Iedere ervaren advocaat weet dat achter ieder conflict meestal veel meer ellende ligt. Maar ja, ervaring had ik zo goed als nul. Ik had geen idee – en mijn patroon had me nou ook niet echt op het goede spoor gezet. Het zweet brak me uit: die kat in ‘t bakkie was ineens heel ver te zoeken.
Door onder tafel hard tegen zijn been te stoten, probeerde ik mijn cliënt tot zwijgen te brengen, maar het kwaad was al geschied. De uitbarsting van mijn cliënt was reden voor de rechter om flink door te zagen op de blijkbaar behoorlijk beladen historie tussen werkgever en werknemer. Uiteindelijk heeft de rechter de claim afgewezen, maar de werkgever veroordeeld tot het betalen van de proceskosten. Daar was mijn cliënt dus eigenlijk niets mee opgeschoten.”
De evaluatie
“Onderweg terug naar kantoor zat ik me te verbijten: hoe had ik het zo kunnen verpesten? Met knikkende knieën liep ik bij mijn patroon naar binnen. Tot mijn grote verbazing zei hij: “Was leuk hè, zo’n eerste keer! Wel een bijzondere vent is het, vind je niet?!” Op dat moment realiseerde ik me dat mijn patroon precies had geweten waar hij me mee op pad had gestuurd. Natuurlijk wist hij wat er allemaal speelde, maar hij vond het gewoon wel geinig om mij voor de leeuwen te gooien. “Anders gaat het leerproces zo langzaam!” zei hij later. Nou, ervan geleerd had ik zeker.
Het is overigens helemaal goed gekomen tussen mijn patroon en mij, ik heb warme herinneringen aan onze bijzondere samenwerking. Dankzij deze zaak maak ik nu altijd eerst persoonlijk kennis met een cliënt voordat we naar zitting gaan, bereid ik cliënten uitgebreid voor op moeilijke vragen en probeer ik ervoor te zorgen dat álle feiten vooraf op tafel komen. Toch kunnen cliënten je ook na een goede voorbereiding nog verrassen. Het blijft altijd een beetje spannend en dat maakt het vak ook leuk. Aan mijn voorbereiding ligt het in ieder geval niet meer. Mijn eerste zaak was een geweldige leerschool, maar ik kom toch liever goed beslagen ten ijs!”