In ‘Mijn eerste pleidooi’ vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren, een moment dat zij zich vaak nog levendig herinneren. Björn de Smit liep bij zijn debuut de benen uit zijn lijf, maar werd uiteindelijk toch ingehaald.
Björn de Smit
Partner bij Pharos advocaten
Beëdigingsdatum: 23 augustus 2013
De zaak
“Voordat ik werd beëdigd als advocaat, werkte ik als jurist bij de overheid. Ik was kind aan huis bij de rechtbank. Zeker eens per week ging ik daar op mijn sokken door de detectiepoortjes, de bodes kende ik bij naam. Omdat ik ook de andere kant van het vak wilde ervaren, stapte ik na een paar jaar over naar de advocatuur.
Vrijwel direct kreeg ik mijn eerste zaak op mijn bureau. Mijn kantoorgenoot had die week een zitting, maar vanwege privé-omstandigheden moest hij alles uit zijn handen laten vallen. ‘Jij hebt al ervaring, toch?’ zei hij. En weg was hij.
De zaak draaide om de samenwerkingsovereenkomst van een bouwproject. De tegenpartij eiste een bedrag voor verrichte werkzaamheden, mijn cliënt – een aannemer – verweerde zich daartegen. De zaak liep al even, dus het was een behoorlijk lijvig dossier. Dat mocht de pret van mijn eerste zitting natuurlijk niet drukken. Ik worstelde me net zo lang door de materie tot ik alle feiten uit mijn hoofd kon opdreunen.
Dat de cliënt talloze vragen had en voortdurend vroeg hoe het ervoor stond, was even wennen. Optreden voor een overheidsorgaan is toch anders dan voor een cliënt die er met zijn eigen portemonnee in zit. De cliënt wilde zo snel mogelijk van de zaak af. Wat hem betreft gingen we voor een schikking. Dat leek mij een goed idee, want daar zou de rechter waarschijnlijk ook op aansturen.”
Het pleidooi
“De cliënt was bloednerveus voor de zitting. Hij bleef maar scenario’s bedenken: wat doen we als de tegenpartij dit zegt, of dit? Ik maakte me geen zorgen. Ik was tot in mijn tenen voorbereid en kende deze rechtbank op mijn duimpje. ‘Dit komt helemaal goed’, stelde ik mijn cliënt gerust.
Toen mijn cliënt en ik aankwamen bij de rechtbank, begroette ik enthousiast de bodes. Ik wilde meteen doorlopen, want als advocaat mag je – gek genoeg – de detectiepoortjes overslaan. Maar toen ontstond tumult. De bodes begrepen er niets van: kort daarvoor stond ik hier nog op mijn sokken in de rij en nu was ik ineens advocaat? Dat ging er niet meteen in. Van alle onrust werd mijn cliënt nog nerveuzer. Hij vroeg wantrouwig: ‘Ben jij wel echt advocaat? Waarom kent iedereen jou hier?’ Mijn kersverse advocatenpas bood uitkomst. De bodes lieten me door en mijn cliënt bedaarde.
De gang op
De advocaat van de wederpartij was een keurig geklede, oudere heer. Mijn pleidooi ging heel goed. Ik voelde de adrenaline en deed ons standpunt vol vuur uit de doeken. Daarna was het woord aan de andere advocaat. Zijn pleitnota bestond uit een paar regels, hij was snel klaar. Zoals verwacht stuurde de rechter ons de gang op om tot een schikking te komen.
Nu kwam het, ik was er helemaal klaar voor. Wij kozen een bankje aan de ene kant van de ruimte, de wederpartij ging helemaal aan de andere kant zitten. Met alle energie die ik in me had stortte ik me in de onderhandelingen. Ik rende letterlijk heen en weer tussen de bankjes. Soms struikelde ik bijna over mijn toga. De advocaat van de wederpartij deed… niets. Hij zat op het bankje en nipte aan zijn koffie.
Hij hoorde mijn voorstellen aan, overlegde kort met zijn cliënt en knikte of schudde zijn hoofd. ‘Kan deze man überhaupt praten?’ dacht ik soms. Maar omdat er steeds toch iets van schot in de zaak leek te komen, hield ik vol. Steeds gingen we weer naar binnen, waar de andere advocaat mij steeds het woord liet doen over de onderhandelingen. ‘We zijn er bijna!’ zei ik opgewonden tegen de rechter, die ons complimenteerde: ‘Fijn dat u zich zo inzet.’ Uiteindelijk zijn we wel vier keer de gang op gegaan, ik wist van geen ophouden.
Op een gegeven moment kreeg ik echter in de gaten dat we er helemaal niet bijna waren. Uiteindelijk werden al onze voorstellen door de advocaat afgewezen. Ik werd boos: ‘U wil helemaal niet schikken.’ De advocaat glimlachte en zei ‘Ik doe echt heel erg mijn best’. Toen draaide hij zich om en pakte nog eens koffie. Ik realiseerde me dat we hier niet uitkwamen. Dan moest de rechter het maar beslissen.
Uithijgen
Terug in de rechtszaal gebeurde iets onverwachts. Ineens kon de advocaat van de wederpartij weer praten. Kort en bondig somde hij de drie belangrijkste eisen van zijn cliënt op. ‘Zo zit het, hier gaat het ons om.’ Ik had simpelweg geen kracht meer om scherp tegen hem in te gaan. De advocaat had mij én de rechter al die tijd doen geloven dat hij ook bereid was om te schikken, maar in werkelijkheid had hij het juiste moment afgewacht om zijn gelijk te halen. Hij liet mij al het werk doen en terwijl ik stond uit te hijgen, trok hij in één keer de hele zaak naar zich toe. ‘Eet eerst het bord van een ander leeg’, noemen ze dat in de wielersport. Ongelooflijk slim.
De eis van de wederpartij werd op de meeste punten toegewezen. Toch was mijn cliënt heel tevreden. Hij had immers gezien hoeveel moeite ik had gedaan. Dat al die moeite achteraf juist niet de beste strategie was, hield ik maar voor me.”
De evaluatie
“Hoewel ik natuurlijk baalde, heb ik die dag een waardevolle les geleerd. Advocaten steken veel energie in een zaak en hebben vaak de neiging iets te moeten zeggen. Dat herken ik wel. Maar dankzij die eerste zitting weet ik wanneer het verstandig is om mijn mond te houden. Het gaat er niet om dat je het hardst rent. Het gaat erom dat je op het juiste moment rent.”