In Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren, een moment dat zij zich vaak nog levendig herinneren. Barbara Kloppert stond bij haar debuut met 1-0 achter, maar één opmerking keerde het tij.
Barbara Kloppert
Partner Arbeidsrecht bij De Brauw Blackstone Westbroek
Beëdigingsdatum: 21 juni 1990
De zaak
“Mijn eerste zaak kreeg ik van een prominente partner. Hij was beroemd en berucht om zijn onorthodoxe aanpak. De opleiding van stagiaires en medewerkers nam hij – op zijn eigen manier – heel serieus. Omdat hij een overvolle agenda had, stuurde hij waar mogelijk een junior naar de rechtbank om een zaak af te handelen. Daar keken ze bij de rechtbank niet meer van op, ontdekte ik al snel.
Het dossier dat ik op mijn bureau kreeg, was een arbeidsrechtzaak. We stonden een winkelbedrijf bij, dat een medewerker wilde ontslaan. Tijdens het eerste gesprek met de cliënt was de partner erbij, maar aan het einde zei hij “Barbara helpt u verder. Zij zal ook bij de zitting zijn.”
Daar schrok ik van: ik had nog nooit tegenover de rechter gestaan, laat staan in mijn eentje. Tegelijkertijd gaf de verantwoordelijkheid me vleugels. Dit was een grote cliënt waarvoor ons kantoor regelmatig zakendeed. Ik wilde niet dat zij achteraf tegen de partner zouden zeggen: “Met wie heb je ons nou opgescheept?” Juist omdat er druk op zat, was ik vastbesloten om van deze zaak een succes te maken.
In de pleitnota die ik opstelde, verwerkte ik zo’n beetje heel Boek 7. Mijn conclusie van repliek bestond uit acht punten, waarin ik nog eens duidelijk uiteenzette waarom de arbeidsovereenkomst ontbonden moest worden. Het leek me belangrijk om zo volledig mogelijk te zijn. Maar toen de partner mijn pleidooi las, zette hij door zeker een kwart van mijn juridische bloemlezing een rode streep. Even slikken, maar zijn wil was uiteraard wet. Uiteindelijk vertrok ik met een uitgedunde pleitnota en een gezonde dosis spanning naar het kantongerecht in Den Haag.”
Het pleidooi
“De cliënt ontmoette ik in de hal van de rechtbank. Daarna liepen we samen naar de bode. Tot mijn schrik stond mijn naam niet op zijn presentielijst. Hoe kon dat, werd ik niet verwacht? Toen zag de bode de naam van de partner staan. Hij zuchtte diep en wees me de juiste zaal. Daar zat de rechter, met dezelfde lijst voor zijn neus. Meewarig keek hij me aan en zei toen: “Ah, u bent één van de verschijningsvormen van meester X”.
Toen pas begreep ik de zucht van de bode: ik was de zoveelste medewerker die namens de partner op zitting kwam. Ik realiseerde me dat de partner ook buiten kantoor beroemd en berucht was. Door de reacties van de bode en de rechter zou de cliënt me vast een nitwit vinden, een onbetekenend hulpje. Dat frustreerde me, want hoewel ik onervaren was, was ik toch echt advocaat, en een mens bovendien. In een poging mezelf te doen gelden, zei ik sputterend tegen de rechter “Mijn naam is Barbara Kloppert.” Ik geloof niet dat hij het opschreef – blijkbaar volstond ‘verschijningsvorm’.
De toon was duidelijk gezet toen ik aan mijn pleidooi begon. En lang was ik niet aan het woord, want de rechter onderbrak mijn pleidooi zeker drie keer. “U kunt ervan uitgaan dat de regels mij bekend zijn. Slaat u deze vooral over”, schampte hij. Waar ik de juridische context hadden willen schetsen, ervoer de rechter mijn – toch al ingekorte – pleidooi blijkbaar als een college. Ik kreeg het steeds benauwder in mijn toga.
Medaille
Halverwege mijn verhaal stelde de rechter me een kritische vraag: “U stelt dit, maar is het niet zo dat…?” Hij keek er een beetje genoegzaam bij, zo van: nu heb ik je. Maar toen kreeg ik een idee. Ik antwoordde: “Dat zijn twee zijden van dezelfde medaille. Het komt allebei neer op mijn punt, namelijk dat…”
Toen barstte de rechter in lachen uit. Aan zijn blik zag ik dat ik met deze opmerking het tij had gekeerd. Van willekeurig gedaante naar een advocaat die hier vast nog wel vaker zou komen. Vanaf toen was de sfeer veranderd. Ik voelde dat ik bij de rechter meer grond onder de voeten had. De adrenaline stroomde door mijn lijf: en nu dóór, zei ik tegen mezelf.
Toen het tijd was voor de repliek, besloot ik vijf van mijn acht punten te laten vervallen. Het was wel duidelijk dat deze rechter niet zat te wachten op een herhaling van zetten. Kort somde ik de drie punten op en rondde toen af. Weer meende ik te voelen dat de rechter dat waardeerde: ik had de boodschap begrepen. Uiteindelijk zou de overeenkomst inderdaad, met een minimale vergoeding, ontbonden worden.
Na de zitting liep ik dolblij naar buiten. Vooral voor mijn cliënt was ik opgelucht: ik was toch geen nitwit gebleken. Terug op kantoor wilde ik mijn euforie graag delen met de partner, maar die was zoals altijd druk. Daarom besloot ik het, net als bij de rechter, kort te houden: “Het ging goed”.”
De evaluatie
“Inmiddels zit ik ruim 32 jaar in het vak, nog immer op arbeidsrecht. Het aardige is dat ik ‘twee zijden van dezelfde medaille’ nog vaak gebruik in mijn pleidooien. De uitdrukking die destijds spontaan in mij opkwam, blijkt ook nu prachtige beeldspraak om het argument van de tegenpartij in mijn voordeel te buigen.
Meebewegen met de rechter doe ik ook nog steeds. Mijn pleidooi steek ik op een bepaalde manier in, maar als de rechter bijvoorbeeld al tijdens de zitting aangeeft dat er een vergoeding moet komen, kan ik snel die afslag nemen. Wat dat betreft was mijn debuut echt een goede leerschool.
Deze rechter ben ik inderdaad nog vaak tegengekomen. Het voelde geweldig om de rechtbank binnen te lopen voor de volgende zaak, en de volgende, en de volgende. Niks verschijningsvorm van meester X:I am here to stay.”