Meer dan ooit tevoren staan bedrijven onder druk om te groeien en ze doen dit in toenemende mate door middel van acquisities. Het afgelopen jaar was de totale waarde van acquisities wereldwijd meer dan US$4000 miljard – een absoluut historisch record. Echter, een grote hoeveelheid onderzoek door zowel academici als consultants heeft over de afgelopen decennia consistent uitgewezen dat de meerderheid van acquisities onsuccesvol eindigt voor het acquirerende bedrijf. Hoe kan het dan toch dat deze vorm van groei zo in populariteit is gestegen?
Door Mario Schijven
Het is uiteraard mogelijk dat bedrijven overmoedig opereren. Er is zelfs academisch bewijs dat bedrijven onder bepaalde omstandigheden systematisch hun bekwaamheden met betrekking tot acquisities overschatten. Echter, is men echt zo koppig en onwetend in het bedrijfsleven dat men over de jaren meer en meer onsuccesvolle acquisities is gaan doen? Het lijkt een behoorlijke sprong om aan de hand van dit argument de bovenstaande trend te verklaren.
Een andere mogelijkheid is dat onderzoekers tot dusver de performance van acquisities niet correct hebben gemeten – en dit is naar mijn mening een veel plausibeler verklaring. Praktisch alle bestaande studies hebben deze performance uitsluitend op de relatief korte termijn onderzocht, ofwel met behulp van zogenaamde “abnormal returns” (d.w.z. het onmiddellijke effect van de aankondiging van de acquisitie op de aandelenkoers van de acquirerende partij) ofwel door middel van winstgevendheidsgegevens van het acquirerende bedrijf over één of enkele jaren na de acquisitie. De cruciale veronderstelling die ten grondslag ligt aan deze benadering is dat een gegeven acquisitie kan worden beschouwd als een gebeurtenis die onafhankelijk is van alle andere acquisities die het bedrijf heeft gedaan in het verleden en nog zal doen in de toekomst.
Echter, acquisities zijn meestal verre van onafhankelijk van elkaar. Elke acquisitie, vooral in grotere bedrijven, is vaak slechts één stapje in de richting van het realiseren van een bredere onderliggende concernstrategie. Europese bedrijven zoals BASF en Wolters-Kluwer, maar ook Amerikaanse bedrijven zoals Cisco Systems en General Electric, lijken een individuele acquisitie vooral als een puzzelstukje te zien van een groter geheel – de service of solution die zij hun klanten uiteindelijk willen bieden en die hun een voordeel moet opleveren ten opzichte van de concurrentie.
Zodra het bovenstaande als uitgangspunt wordt genomen, wordt het duidelijk dat de integratie van elke individuele acquisitie slechts de eerste stap is in het realiseren van synergievoordelen. De tweede stap is het in elkaar schuiven van alle puzzelstukjes zodra deze bij elkaar zijn “verzameld”. Dit uit zich in grootschalige reorganisatie op het niveau van het acquirerende bedrijf na een reeks van acquisities. Bijvoorbeeld, sommige acquisities worden samengevoegd in een nieuwe divisie, een bestaande divisie wordt opgebroken in meer homogene delen, of een eerdere acquisitie wordt ondergebracht in een andere divisie omdat hier na recentere acquisities meer synergievoordeel te behalen is. Mijn onderzoek toont aan dat de additionele synergievoordelen die gerealiseerd worden door middel van een dergelijke reorganisatie na een reeks van acquisities vaak substantieel zijn. Voor het gemiddelde bedrijf in de steekproef met een netto-winst van ongeveer 40 miljoen euro leidde grootschalige reorganisatie tot enkele miljoenen euros meer winst, afhankelijk van het aantal acquisities waaruit deze reeks bestond.
Integratie op acquisitie-niveau is dus vaak slechts de eerste stap in het integratieproces. Een cruciale tweede stap die soms pas tien jaar of langer na de laatste acquisitie in de reeks plaatsvindt is integratie op een hoger niveau door middel van grootschalige reorganisatie van (delen van) het acquirerende bedrijf nadat duidelijk is geworden hoe alle “puzzelstukjes” het best in elkaar passen. Op basis van dit onderzoek concludeer ik dus dat bestaand onderzoek de performance van acquisities systematisch heeft onderschat door synergievoordelen op lange termijn over het hoofd te zien.
Mario Schijven is werkzaam als Assistant Professor of Management aan de Texas A&M University.