Vier jaar lang woonde ik in de inmiddels beroemde Brusselse deelgemeente Molenbeek. Daar struikel je over de rondhangende kansenjongeren, en wie een realistische indruk wil krijgen over hoe het is om daar als vrouw over straat te lopen, raad ik aan de documentaire Femme de la rue van Sofie Peeters te bekijken. Waar het oneerbare voorstellen betreft, ben ik dus wel wat gewend.
Door Henriëtte van Hedel
Maar wat ik in de zakelijke context soms meemaak, doet mij desondanks de wenkbrauwen fronsen. Onlangs was het weer eens prijs. Het was een gevalletje usual suspect: te veel haar in zijn nek en te veel gel in de rest van dat haar; de vijftig al een eind gepasseerd en ook al een eind op weg in zijn tweede huwelijk. De prik was inmiddels dan ook van de cola, zo liet hij niet na te melden.
Terwijl hij nog wat wijsheden debiteerde over de beperkte levensduur van ieder huwelijk – dit soort lieden verheffen hun eigen mislukkingen altijd tot algemene norm – probeerde ik te reconstrueren hoe het gesprek überhaupt op dit onderwerp had kunnen belanden. Ik was hier immers gekomen om een toelichting te geven op een offerte voor een aantal commerciële trainingen. Toch zat ik nu te luisteren naar de wat mijn gesprekspartner ongetwijfeld zou omschrijven als zijn zielenroerselen, maar waarin ik weinig meer kon ontdekken dan een stroom banale clichés waarvoor zelfs de scenarist van Goede Tijden, Slechte Tijden zich zou schamen.
Ik had dit raadsel nog niet opgelost toen ik merkte dat ik onderwerp van zijn monoloog was geworden. Op dezelfde kreupele wijze waarop hij eerst zijn wijsgerige visie op het huwelijk had gegeven, begon hij mededelingen te doen over mijn uiterlijk en over het feit dat hij erg van mij “onder de indruk” was. Nu was het een fiscalist, en die zijn ook onder de indruk van een nieuwe belastingschijf en een Porsche Cayenne, dus aan een dergelijke opmerking kon ik nog wel voorbijgaan. Maar toen hij voorstelde om eens “een keer een broodje te gaan eten in de Beethovenstraat” was de grens bereikt.
Ik bedoel, Brusselse sjansadvocaten hebben nog de beleefdheid een drankovergoten foie-gras- en oesterfestijn in het vooruitzicht te stellen vooraleer ze je op de hoogte stellen van het feit dat ze zo’n leuke pied-à-terre in Oostende hebben. In wat voor onoverzienbare ellende moet een Amsterdams voorstel eindigen dat begint met “een broodje eten”, ook al is dat dan in de Beethovenstraat?
Krachtig optreden was dus geboden, zeker omdat de ervaring leert dat subtiel afwimpelen geen zin heeft. Voor dit soort lieden is het gegeven dat je een trouwring aan je vinger hebt, of desnoods hoogzwanger bent van bij wijze van spreken je zesde kind, vreemd genoeg geen reden om niet van je onmiddellijke beschikbaarheid uit te gaan.
Hij zat net te worstelen met een Franstalig citaat – waaruit moest blijken dat hij niet alleen veel geld had, doch ook op het intellectueel gebied geen kleintje was – toen ik opsprong, hem met luide stem bedankte voor het prettige gesprek en riep dat ik nog zou vernemen of het kantoor met dit voorstel akkoord zou gaan. Nog voor hij de eerste persoon enkelvoud van penser correct had weten te vervoegen, snelde ik al door de gang.
Terwijl ik naar buiten liep, vroeg ik mij af of hij alle externe dienstverleners van de vrouwelijke kunne op deze wijze benaderde. Gezien zijn even onverstoorbare als ongefundeerde zelfverzekerdheid vrees ik van wel. Om één reden speet het me dan ook enigszins dat ik niet naar de broodjeszaak was meegegaan: zijn ongetwijfeld onnavolgbare antwoord op de vraag “anders nog iets?” van een vrouwelijke serveerster had ik eigenlijk niet willen missen.