In de feedback op de columns die ik in dit medium publiceerde, zaten ook vragen of ik niet eens over iets leuks kan schrijven, in plaats van overal overheen te pissen. Begrijpen dergelijke mensen niet wat de functie van een column is? Een column over hoe schattig de chinchilla’s tegen elkaar aan liggen te slapen in de dierenwinkel in mijn dorp, zal weinig mensen boeien. Het moet een beetje steken en bijten.
Georg van Daal, advocaat te Den Haag
Maar om het dan voor de verandering wat contemplatiever aan te pakken, zal ik het eens hebben over rechters. Die aanvechting begon me te bekruipen toen ik vorige week een programma zag over rechters, het tweede deel in een programmareeks van zes. Twaalf zorgvuldig door de raad voor de rechtspraak uitgekozen fraaie exemplaren van de soort rechter trokken als geïnterviewden over het televisiescherm. Wat een ongelofelijk keurig en accentloos Nederlands spraken zij, met dien verstande natuurlijk dat het affect van de gegoeden en dat ene accent dat wel du bon ton is, het Zuid-Nederlandse, wel te horen waren. Het leken überhaupt allemaal heel keurige en bijna allemaal heel aardige mensen.
Kijken in de ziel heet het programma. Die titel lijkt wat ambitieus. Als de rechters ook maar iets aan het voorkomen waren, dan was dat wel zich in de ziel laten kijken. Om te zien of die indruk juist was, bekeek ik via Uitzending Gemist ook nog de eerste aflevering. Daar liet één in oranje geklede dame zich nogal in de ziel kijken, en dat had ze beter niet kunnen doen. Ze vertelde dat ze graag rechter was omdat ze thuis maar weinig te vertellen had, en men in de rechtszaal wel naar haar moest luisteren. Mijn tenen zijn net recht getrokken. Wat daar ook van zij, de rest beperkte zich ook in aflevering één tot heel keurige, heel voorspelbare antwoorden op vragen die – het is het lot van de civilist – vooral over dat veel sexier metier dan het mijne gingen, namelijk het strafrecht.
Zelf ben ik niet zo goed met rechters, zodra het tot persoonlijke interactie in een rechtszaak komt. In de afgelopen 25 jaren heb ik honderden rechters ‘ontmoet’. Uitsluitend civiele rechters, en bijna alleen in de rechtszaal. Ik ken maar één rechter echt, maar dat is natuurlijk eigenlijk nog steeds een advocaat met een late rechterlijke roeping.
Verder, en dat ligt geheel aan mij – hoewel ik allerlei theorieën aanhang over hoe het niet aan mij ligt –, heb ik met rechters in de rechtszaal vaker on dan min. Ik had dat vroeger ook al met leraren, die me uit de klas verwijderden om de wijze waarop ik ze zat aan te kijken. Zo heb ik eens met stomme verbazing naar een rechter zitten kijken in een zaaltje van het Curaçaose gerechtsgebouw, die al slaand met zijn vuist op de toonbank riep dat hij ‘%&#@ de orde in de zaal bepaalde’. Ik vond dat een wat overtrokken reactie op mijn opbouwend bedoelde bijdrage.
Ik word overigens door kantoorgenoten wel zo vaak aan de mouw van de toga getrokken, en krijg ook dusdanige waarschuwende reacties van de – bijna altijd – dames rechters, dat ik wel wil aannemen dat het aangezicht van een rechter mij niet aanzet tot het laten varen van mijn gebruikelijke vrijpostigheid. Hoewel ik vaak meen te observeren dat heel wat venijnigs ternauwernood achter de tanden blijft steken, blijven rechters ook tegen mij gemiddeld gesproken keurig.
Van diverse linksen en rechtsen bereiken mij wel allerlei horrorverhalen over hoe het in sommige rechtbanken eraan toe gaat. Allemaal roddels natuurlijk. Het lijkt me geen pretje om rechter te zijn, ondanks de zelfoverschattende overtuiging (waar ben je zonder een positief zelfbeeld?) dat ik een hele goede zou zijn, overigens bij voorkeur in een hof. Productiedruk, inadequate beloning, heen en weer geschoven worden over allerlei rechtsgebieden, een steeds voelbaarder dictatuur van de raad voor de rechtspraak, steeds weer die onzin die heel veel advocaten spuien in woord en geschrift, ellebogenwerkende collega’s die carrière maken niet door inhoudelijk excelleren maar door functies en baantjes in de interne machine, hele domme managers, presidenten die niet schromen zich met de minister te laten vereeuwigen en what not.
Los van mijn indruk, die natuurlijk ook gefundeerd kan zijn in het type cliënten dat ik aantrek, dat rechters gezagsgetrouwe lieden zijn die neigen tot het waar mogelijk steunen van andere keurige mensen, instituties, grote bedrijven en de overheid, heb ik vooral de neiging te zeggen dat ik met ze te doen heb.