Wie een beetje de rechtspraak in de gaten houdt, komt regelmatig zaken tegen die de vraag oproepen wat partijen (én hun advocaten!) in hemelsnaam bezielden om de gang naar de rechter te maken. Columnist Ewoud Hallebeek pleit ervoor paal en perk te stellen aan dergelijke onzinzaken.
De meest bekende ‘onzinzaak’ is waarschijnlijk wel die waarin de voorzieningenrechter (in 2013) het geschil in kwestie kwalificeerde als ‘een kleuterruzie in een zandbak’. Dat partijen procedeerden op basis van toevoegingen nam rechter Mathieu Verhoeven hen vooral kwalijk: ‘Alsof het allemaal niet al driest genoeg was, hebben partijen en/of hun advocaten besloten het onderhavige kort geding te voeren. Een keuze die, zouden partijen en/of hun advocaten de kosten van al deze acties volledig en zelf moeten dragen, zij in dat geval nimmer zouden hebben gemaakt. (…) Uitgerekend in een periode waarin (serieuze) advocaten en anderen aandacht vragen voor voorgenomen bezuinigingen op door de overheid gefinancierde rechtshulp, verspillen de partijen in dit geding en hun advocaten duizenden euro’s aan toevoegingsgelden en uren tijd van instanties die hun tijd en energie beter kunnen besteden, aan een ‘geschil’ dat het niveau heeft van een kleuterruzie in de zandbak. Zij geven daarmee ook voeding aan (onjuiste) standpunten dat toevoegingsgelden vaak worden gebruikt voor onzinnige procedures die niet zouden worden gevoerd indien het toevoegingsstelsel niet bestond.’ Daar was geen woord Spaans bij. En leverde Verhoeven een klacht op, want zo gaan die dingen.
Twee jaar later deed Verhoeven het nog eens dunnetjes over in een zaak die een belang vertegenwoordigde van 25 euro. ‘Het is weinig behoorlijk van beide partijen en hun advocaten die in deze kinderachtige ruzie vrolijk hun diensten leveren om op deze manier (verder) te procederen om maar hun ‘gelijk’ te halen, steeds met gebruikmaking van door de overheid gefinancierde rechtshulp. Hier is een rol voor de serieuze advocaat (immers dominus litis en niet His Master’s Voice) weggelegd om zijn/haar cliënt(e) zich er van te laten doordringen dat een dergelijke pesterij met een miniem belang geen inzet van (nog) een juridische procedure kan zijn’, tekende de Almelose magistraat op in zijn vonnis uit 2015.
Overigens was Verhoeven niet de eerste rechter die openlijk kritiek uitte op het gebruik van toevoegingen. De Haarlemse rechter Van der Meer sprak in 2010 openlijk zijn verbazing uit over de gefinancierde rechtshulp die een vrouw kreeg in haar zoektocht naar haar konijn Punkie. En zo zijn er nog wel meer voorbeelden te vinden. Helaas ook recente, want de beroepsgroep blijkt onverbeterlijk hardleers.
Wat te denken van de twee zussen die dit jaar tot aan het hof procedeerden over de verdeling van de auteursrechten van hun overleden vader? Auteursrechten die door een deskundige waren getaxeerd op € 99,60… Of die zaak waarin een vader een kort geding aanspande tegen zijn ex, om af te dwingen dat hij tijdens Kerst omgang met zijn 13-jarige zoon mocht hebben. Voorzieningenrechter Heinemann had daar een mening over: ‘De voorzieningenrechter is ermee bekend dat ouders hun issues maar al te vaak uitvechten via of over de rug van hun kinderen. Dat hij nu antwoord moet geven op de vraag of een vader zijn kind tijdens Kerst mag zien, is evenwel een nieuw dieptepunt.‘ Toch was dat nog niet het absolute dieptepunt. Dat werd namelijk bereikt door de moeder, zo blijkt uit het vonnis: ‘Verder moet het de voorzieningenrechter van het hart dat hij de manier van procederen door de moeder hoogst ongepast vindt. Zij vond het nodig dickpics van de vader in het geding te brengen, die hij kennelijk aan een nicht heeft gestuurd. De voorzieningenrechter is niet bijzonder geïnteresseerd in ’s mans geslachtsdeel. Die piemel is ook totaal niet relevant voor de beoordeling van de vorderingen. Ook de impliciete suggestie van de moeder dat de vader een zedenrisico is (door de redenering: hij is vroeger seksueel misbruikt, slachtoffers worden vaker dan gemiddeld dader, dus…), is werkelijk beschamend.’
En dan vraag je je toch wat de rol van de advocaat in deze was. Hoort hij/zij niet in enigerlei mate een poortwachtersrol te vervullen? En cliënten ervan te weerhouden om de rechtspraak te belasten met onzinnige eisen en verweren? Al was het maar om hen tegen zichzelf in bescherming te nemen. Procederen op basis van toevoeging is een groot goed. In een zichzelf respecterende rechtsstaat hoort een ieder de mogelijkheid te hebben recht te laten spreken. Rechtzoekenden horen daarin niet beperkt te worden door hun financiële omstandigheden. Maar misbruik ligt permanent op de loer, niet in het minst omdat het vanuit advocatuurlijk oogpunt een business model kan zijn. Bovendien, wie bepaalt wat ‘onzin’ is?
Maar de rechtspraak is bijna terminaal overbelast en daar is niemand bij gebaat. Sterker, de samenleving zou zich daar stevig tegen moeten verweren. Uitbreiding van capaciteit ligt voor de hand om het probleem op te lossen, maar zullen we ook eens kijken naar die onzinzaken? Ik pleit voor een financiële ondergrens om geschillen aan te kunnen brengen. Hoe hoog die moet zijn, en door wie dat geldelijk belang moet worden vastgesteld, is een vraag van latere orde. Daarnaast zou het mogelijk moeten zijn om (één van) partijen – én hun gevolmachtigden – in een vroeg stadium ‘procedureel niet-ontvankelijk’ te verklaren. Als pleitnota’s en verweerschriften totaal onbegrijpelijk zijn, is er geen enkele reden om dat te belonen met een mondelinge behandeling. Laat staan als er dickpics zijn ingebracht. Er zijn immers grenzen.