Ze kwam laat binnen op het verjaardagsfeestje, gehaast, en voor Berlijnse begrippen way overdressed. Nadat ze een biertje achterover geslagen had, en haar wilde blik wat zachter was, durfde ik het aan haar te complimenteren met haar outfit. ‘Dit draag ik normaal niet,’ antwoordde ze. ‘Ik kom rechtstreeks van mijn werk’. Werk bleek Duitslands meest gerenommeerde advocatenkantoor te zijn.
Door Juriaan Mensch
Ze had de hele avond doorgebuffeld. Niet op een dossier als advocaat, maar omdat er een nieuwe kantoorwebsite moest komen. Ze was net een half jaar weg bij de start-up die ze zelf had opgericht. Ze had ruime ervaring in branding en marketing.
Ik vroeg haar hoe het er aan toe gaat bij een Duits topkantoor. Wat meer hiërarchisch en formeel, stelde ik me al vooroordelend voor. ‘We hebben de hele dag gefotografeerd, maar het is steeds niet goed volgens de partners. Ik weet wat goede fotografie is, hoe het moet, maar als ik dat beargumenteer, dan wordt me duidelijk gemaakt ik een fee-burner ben.’
Haar lage status binnen kantoor werd nog eens onderstreept door de fysieke plek die ze toegewezen had gekregen, vertelde ze. Haar bureau stond in een donkere hoek op de vierde verdieping van het kantoor, waar slechts een handjevol fotonen aan buitenlicht per uur binnen drongen. ‘Ik slik vitamine D bij,’ voegde ze toe en trok haar jas aan. De fotoshoot ging morgenochtend vroeg verder. ‘Sorry, ik ben kapot. Doei.’
Het gat van haar afwezigheid werd gevuld met herinneringen uit de tijd dat ik zelf een happy fee-burner was bij een Zuidas kantoor. Daar werd mijn status als lijfeigene me ook soms duidelijk. Een partner dreigde me ooit ‘een kopje kleiner te maken’ als een bepaald technisch euvel niet snel verholpen werd. Erger was een fysieke aanval: de telefoon (geen mobiele) die ik naar mijn hoofd gesmeten kreeg door een vastgoedpartner. Roerend goed kun je gooien had hij ontdekt. Hij miste.
Dat waren uitzonderingen, maar toch niet te negeren schendingen van artikel 46 van de Advocatenwet. Die regel geldt blijkbaar niet altijd voor de staf binnen het eigen kantoor. Ik ben in mijn ambulante rol menig huilende secretaresse tegen het lijf gelopen in de wandelgangen. Gebruikt als corporate punching bag, als het even tegenzat in een zaak. Slachtoffer van partnergeweld – maar dan anders. Dat agressie van advocaat naar de staf, of juridisch personeel in de groei, meer dan anekdotisch is bewijst het bestaan van een no-jerk rule bij een ander bekend Zuidas-kantoor.
Ik vraag me af hoe iemand verandert in een lompe zak tijdens een carrière: van schuchtere rechtenstudent op kantoorbezoek, tot verdwaalde stagiair in polyester pak, naar zelfverzekerde medewerker tot telefoonsmijtende partner?
Status doet rare dingen met de primatensoort mens. Ik moet aan het befaamde Stanford Prison Experiment uit 1971 denken. Daar werd een gevangenissituatie nagebootst. Een groep psychologiestudenten kreeg willekeurig de rol van bewaker dan wel gevangene toebedeeld. De student-bewakers leefden zich zo in hun superieure rol in dat ze zich bevoegd achtten hun medestudenten psychologisch te terroriseren. Na zes dagen werd het experiment noodgedwongen afgebroken omdat het uit de hand liep.
Ik denk dat de parallel met het Stanford experiment wel klopt. Maar een cultuur waar de piramide tegelijk kastesysteem is, en hogere status lomp gedrag legitimeert, is niet houdbaar. Vorig jaar riepen enkele managing partners van grote kantoren op om de advocatenopleiding open te stellen voor mensen met een bachelor op zak, anders dan rechten. Dat lijkt me ook een interessant experiment worden. Ik stel me voor dat de komst van deze nieuwe advocatensoort bestaande sociale verhoudingen aardig zal stress testen.
Voordat de advocatuur klaar is om zulke andersopgeleiden op te nemen als gelijken is er nog wel wat reflectie op het eigen gedrag en cultuur nodig. De oplossing is gelukkig simpel: doe normaal.