Wie mij weleens heeft horen vertellen over mijn belevenissen als fee burner op een advocatenkantoor, zou kunnen denken dat dit het dieptepunt van mijn carrière was. Ten onrechte, want voordien heb ik nog enige tijd in een Nederlandse provinciestad de rechtswetenschap beoefend. Daar deed ik een poging om een proefschrift te schrijven over de ‘horizontale doorwerking van grondrechten in het erfrecht’.
Door Henriëtte van Hedel
Maar in plaats van met een doctorstitel verliet ik de plaatselijke universiteit met de zekerheid dat de wetenschap en ik niet voor elkaar geboren waren, én met een hartstochtelijke afkeer van grondrechten en van iedereen die daar voortdurend een beroep op doet.
Wetenschappelijk gezien houdt het interpreteren van grondrechten namelijk het midden tussen wichelroede lopen en een potje biljart. Net als wichelroede lopen vind je er bevestiging van de mening die je al had, ongeacht welke mening dat is. En net als biljarten is het een aangenaam tijdverdrijf voor gelijkgestemden. Voor beide geldt dat er mensen zijn die het bloedserieus nemen, er tijdschriften over volschrijven en congressen over organiseren. Mijn hobby zal het nooit worden.
Verschillende zeer- en hooggeleerde mensen hielden mij voor dat bovenstaande opinie het gevolg was van mijn ondeskundigheid. Zij hadden allemaal dikke boeken geschreven over grondrechten, dus zij konden het weten. Ik heb inderdaad niet zo’n dik boek geschreven, maar ik heb er wel een paar doorgeworsteld, en ondanks alle eloquente redeneringen en imposante literatuurverwijzingen leken de conclusies en aanbevelingen van zo’n wetenschappelijk magnum opus altijd verdacht veel op de politieke opvattingen van de auteur.
Anderen wierpen me tegen dat ik toch niet tegen principes als het discriminatieverbod of het recht op bescherming van het privéleven kon zijn. En dat ben dan ook niet. Want grondrechten zijn zulke mooie, algemene principes dat niemand er tegen kan zijn. Om dit bereiken zijn ze allemaal zo vreselijk vaag geformuleerd dat ze elke jurist die ze mag interpreteren de vrijheid geven om hun eigen politieke mening als geldend recht te presenteren. Zo zijn er in de Verenigde Staten professoren die vinden dat uit het recht op (privé)leven volgt dat de doodstraf illegaal is en abortus toegestaan, terwijl sommige van hun geleerde collega’s uit hetzelfde grondrecht precies de tegenovergestelde conclusie trekken.
Ook in Nederland duiken er tegenwoordig steeds meer rechterlijke uitspraken op waarin op basis van zeer vage normen een beslissing wordt genomen (zoals een oordeel over zwarte piet, het verbieden van roken, het verbieden van subsidie voor de SGP, enz.), waarvan ik als ouderwetse democraat eigenlijk vind dat deze genomen zouden moeten worden door parlement en regering. Men wierp mij dan tegen dat het toch goede beslissingen zijn, dat de SGP toch geen subsidie moet krijgen, dat roken toch heel ongezond is en dat zwarte piet echt niet meer van deze tijd is. Maar of het concrete resultaat nu goed of slecht is, vind ik eigenlijk weinig relevant. Een verlicht despoot is ook een despoot.
Kortom, ik was het fundamenteel oneens met de grondslagen van het rechtsgebied dat het onderwerp was van mijn proefschrift. Gecombineerd met het gebrek aan interesse voor het schrijven van een wetenschappelijke verhandeling was dit een duidelijk geval van ‘verkeerde vrouw op de verkeerde plaats’.
Toen ik later bij een advocatenkantoor een commerciële functie bekleedde – iets waar wél mijn talenten en interesses liggen – dacht ik er desondanks met weemoed aan terug. Want voor iemand die wel oprecht wetenschappelijk geïnteresseerd is, is een universiteit een prachtige plek om te werken, terwijl iemand die van verkopen houdt, zoals ik, in een ‘commerciële’ functie op een groot advocatenkantoor niets te zoeken heeft.