Ik had nog zo gewaarschuwd. In een stukje van tien jaar geleden vroeg ik de Nederlandse advocaten hun stem te verheffen tegen kwalijke ontwikkelingen als kwaliteitstoetsen. Ik wilde vanaf toen in ieder geval kunnen zeggen dat ik had gewaarschuwd. Bij deze: ik heb gewaarschuwd. Tevergeefs. De apparatsjiks, die jeuk krijgen van het concept vrij beroep en die niets liever willen dan advocaten knechten en kooien, hebben alsnog gewonnen. De ‘kwaliteitstoets bij advocaten’ komt eraan, waarschijnlijk per 1 januari 2016.
Door Georg van Daal, advocaat te Den Haag
Als advocaat heb je de rechtenstudie met goed gevolg voltooid, en wellicht ben je ook nog gepromoveerd. Je volgt een beroepsopleiding – tegenwoordig bepaald niet niks – of je hebt deze al afgerond. In het laatste geval haal je ook nog eens twintig permanente opleidingpunten per jaar door onderwijs te volgen of te geven, of door te publiceren. Die punteneis gaat vast nog wel meer omhoog geschroefd worden. Doe je toevoegingen, dan word je geauditeerd.
De laatste twintig jaren zijn al deze aan advocaten gestelde eisen stelselmatig uitgebreid en verzwaard. Tot op heden maakte me dat niet zo heel veel uit. Ik heb de invoering van de permanente opleiding meegemaakt en heb als echte nerd sindsdien gemiddeld ruim 50 punten per jaar gehaald. Maar kennelijk is de muilkorf nog niet strak genoeg aangetrokken en is de stok om mee te slaan nog niet dik genoeg. En nu wordt het dus vervelend.
Het pas bij de Tweede Nota van Wijziging (TK 2011-2012, 32 382, nr. 10) plots in de wet gefrommelde artikel 26 van de per 1 januari 2015 ingevoerde, herziene Advocatenwet regelt de kwaliteitstoets. Als enig nieuw artikel van deze herziene wet is het nog niet in werking, maar wordt het per waarschijnlijk 1 januari 2016 van kracht. In de communicaties van de Orde, althans voor zover terug te vinden op de site van de Orde, wordt nergens inhoudelijk ingegaan op de komst van de kwaliteitstoets.
Voor wie goed zoekt: op p. 10 van het jaarverslag 2014 vindt u een stukje prietpraat over de kwaliteitstoets, met dan ten minste de mededeling dat deze is gebaseerd op de herziene Advocatenwet. Deze minimale berichtgeving van Orde-wege over zoiets wezenlijks geeft bepaald te denken. De redactie van het Advocatenblad was iets alerter. In de juni-editie werden zo’n 160 woorden gewijd aan de aanstaande kwaliteitstoets, maar ook bij dat stukje gaan de tenen krom.
Met artikel 26 Advocatenwet wordt de Algemene Raad verantwoordelijk voor ‘kwaliteitstoetsen bij advocaten’. De Raad wijst ter uitvoering daarvan deskundigen aan. Uit niets blijkt dat dat advocaten moeten zijn. Medewerking door de slachtoffers wordt afgedwongen door een strategische keuze uit de strenge handhavingsbepalingen van Boek 5 Awb.
En let u goed op: de advocatuurlijke geheimhoudingsplicht wordt afgeschaft, voor zover het kwaliteitstoetsen betreft. Artikel 5:20 lid 2 Awb, dat geheimhouders nu juist beschermt, is dus weer net niet van overeenkomstige toepassing. De ‘deskundigen’ die de toetsen uitvoeren krijgen een gelijke geheimhoudingsplicht opgelegd als advocaten. Bij verordening – die kennelijk in voorbereiding is – stelt de Orde nadere regels. Over sancties en andere gevolgen zwijgt artikel 26 herziene Advocatenwet. De wet vertelt evenmin wat kwaliteit is, en gelukkig maar: dat kun je namelijk niet definiëren en daarom nog minder toetsen. De reële mogelijkheid bestaat echter dat vanaf 2016 niet-advocaten met kopieën van advocatuurlijke dossiers onder de arm de straat opwandelen en daar dingen mee gaan doen die de dossierhoudende advocaat niet in zijn macht heeft en niet kan controleren. Dit alles in het prettige besef van de apparatsjiks dat het nog vele jaren zal duren voor die ene dappere advocaat zijn gelijk krijgt in Straatsburg.
Overigens, voormeld stukje in het Advocatenblad noemt een poll die heeft plaats gevonden onder advocaten, over hoe een kwaliteitstoets het beste kan. Maar liefst 65 % van de respondenten dacht aan intervisie. Die moeten dus allemaal nog op een cursus intervisie, zodat ze kunnen leren wat dat is. Het is in ieder geval géén kwaliteitstoets. Intervisie is, voor zover hier relevant, een op vrijwilligheid gebaseerde methode om te proberen beroepsbeoefenaren te helpen bij het uitoefenen van hun vak.
Verplichte intervisie is een contradictio in terminis. En als dan een advocaat niet aan intervisie wil deelnemen, wat zijn goed recht is, dan betekent dat dus niet dat zijn kwaliteit onaanvaardbaar is. Mocht bovendien de Algemene Raad zich in de bocht willen wringen van intervisie als bliksemafleider rond de kwaliteitstoets, dan schenden ze de wet. Die Raad moet namelijk gewoon deskundigen benoemen die kwaliteitstoetsen moeten gaan uitvoeren bij advocaten, in plaats van een ongeschikt middel ook nog eens verkeerd toe te passen.
Hoe dan ook, met het herziene artikel 26 Advocatenwet is het hek is definitief van de dam. De overheid heeft daarmee eindelijk het muizengaatje gevonden om advocaten in de greep te krijgen, waarvoor Van Staden ten Brink Sr. al in 2002 zo welbespraakt waarschuwde, en heeft dat opengeramd tot onaanvaardbare proporties. De Orde vindt het fijn en werkt mee. De kwalijke voorbeelden uit de geschiedenis van vertegenwoordigende organen die met een overheid meewerkten, uit angst voor nog ergere dingen van diezelfde overheid, zijn kennelijk vergeten. Maar wie zijn geschiedenis vergeet, zal deze aan den lijve ondervinden.