Trots keek ik mijn managing partner aan. Drie maanden eerder was ik toevallig als marketingmanager de advocatuur binnengerold en ik had nu al beet: via via had ik een redacteur zo gek gekregen om vier pagina’s in te ruimen voor een interview met de managing partner over het ‘unique selling point’ van ons advocatenkantoor.
Door Henriëtte van Hedel*
Vier pagina’s in een vermaard en veelgelezen zakenblad, hetzelfde zakenblad waar ons kantoor jaarlijks voor tienduizenden euro’s in adverteerde. Vier pagina’s. En een journalistieke productie, dus beduidend beter gelezen en beduidend meer effect dan een advertentie. Gratis. Kortom, het in ontvangst nemen van de complimenten van de managing partner en de toekenning van een fraaie eindejaarsbonus leken mij slechts nog een formaliteit voordat ik me met de praktische details van het interview kon gaan bezighouden.
Echter, de reactie was minder enthousiast dan ik had verwacht. De managing partner keek een beetje stuurs, zei dat het ‘natuurlijk’ een hele mooie opportuniteit was en verviel vervolgens in een vaag betoog waarin zinsneden voorkwamen als ‘er eens zorgvuldig over nadenken’, ‘goed letten op de gedragsregels’, ‘overleg met de andere partners’, kortom, een hartgrondig ‘neen’ op een manier zoals alleen advocaten het kunnen verwoorden.
Het was de eerste keer dat ik een veelbelovend commercieel initiatief zag stranden door een curieuze mengeling van indolentie, voorzichtigheid en desinteresse, een en ander gelardeerd met verwijzingen naar het tuchtrecht en – zoals dat zo mooi heet – de plichtenleer van de advocaat. En het was niet de laatste keer, zodat ik binnen het half jaar verworden was tot de gefrustreerde fee-burner waar de advocatuur het patent op lijkt te hebben.
Bij menig marketingmanager of interim-directeur heb ik op eenzelfde manier de rancune de overhand zien krijgen, gedemotiveerd als ze waren door angstvallige, altijd op safe spelende advocaten. Tegelijkertijd merkte ik dat ook aan de andere zijde de irritatie groeide. Ik zag fee-earners zich in toenemende mate ergeren aan het ondersteunend personeel, dat blijkbaar te weinig om handen had en er daarom bijna een sport van maakte om je met irreële plannetjes te komen lastigvallen.
Marktomstandigheden
Ik ben een fee-burner dus het ligt voor de hand dat ik de rest van mijn column gebruik om jullie te vertellen waarom fee-earners er niets van begrijpen. Maar dat doe ik niet. Want ik had ongelijk. En u had gelijk. Ik ben mijn eerste maanden in de advocatuur volledig de mist ingegaan omdat ik, zoals vele fee-burners, geen rekening hield met de bijzondere marktomstandigheden van de advocatuur.
De markt waarin advocaten als commerciële partijen opereren, houdt namelijk het midden tussen een centraal geleide planeconomie en het gildesysteem van voor de Franse revolutie. Als je binnen zo’n markt succesvol wil zijn, moet je rekening houden met de concurrentiebeperkende eigenschappen, want anders eindig je – zoals ik – als een stilstaande Fyra-trein op een te duur stuk spoor tussen Amsterdam en Brussel.
Mijn managing partner had gelijk: tuchtrecht en gedragsregels beheersen inderdaad het commerciële speelveld. En dan bedoel ik niet de beperkingen met betrekking tot prijsarrangementen, zoals het verbod op no cure, no pay, of het provisieverbod. Dat zijn slechts kleine obstakels waar niemand echt door gehinderd wordt.
Veel ingrijpender is het effect van de stageverplichting. Echte vernieuwing, en dus bedreigende concurrentie, komt meestal van buitenstaanders. Maar na drie jaar stage hebben de goede advocaat-stagiairs al een levensstandaard bereikt die de noodzaak tot innoveren doet vervagen, de mindere goden hebben inmiddels alle slechte gewoontes van hun patroon overgenomen zodat het idee van verandering niet eens bij ze op komt, en de meest sprankelende geesten zijn al lang gillend weggerend. Ik vraag mij altijd af wat voor computers we nu zouden gebruiken als Bill Gates en Steve Jobs eerst drie jaar lang onder een tirannieke partner 60 uur per week IBM-terminals hadden moeten updaten – de ICT-variant van due dilligence. Door de stageverplichting worden hemelbestormende nieuwkomers keurig buiten de deur gehouden.
Horizon
Eveneens desastreus voor professionalisering is het feit dat het aandeelhouderschap van advocatenkantoren slechts is voorbehouden aan advocaten zelf. Het aandeelhouderschap is daardoor gekoppeld aan het actief voeren van een praktijk als advocaat, en de horizon van de aandeelhouder – en dus van het bedrijf – beperkt zich tot de duur van het aandeelhouderschap, dat wil zeggen tot aan de pensioendatum. De langere termijn is dus niet belangrijk. Een advocaat-partner die winst op de kort termijn opoffert voor een efficiënte organisatie op de lange termijn, werkt gratis en voor niks voor het profijt van zijn toevallige opvolgers. Hij loopt bovendien het gevaar uit de maatschap geknikkerd te worden vanwege tegenvallende omzetcijfers.
Ik dacht bovendien dat mijn managing partner enkel naar het tuchtrecht verwees om zijn luiheid te verbloemen. Maar nu ik heb gezien hoe het dekenberaad van de Orde van Advocaten met groot geschut op jacht ging naar advocaten die het voorzichtige initiatief hadden genomen om hun diensten op een website aan te bieden en daarvoor te betalen, weet ik wel beter. Het kartelhandhavingscomité van de OPEC aan het werk, zo leek wel.
Advocaten worden op drie manieren gehinderd in het commercieel professionaliseren van hun beroepsuitoefening. Ten eerste is er geen echte bedreiging van nieuwkomers, en dus geen dringende noodzaak tot vernieuwing. Daarnaast levert professionalisering niets op voor degene die het moeten betalen. En tot slot wordt iedereen die zijn nek uitsteekt en iets nieuws probeert, door de orde met uiterst beleefde dreigementen terug in zijn hok geduwd. Voor de advocatuur zit schokkende verandering en vooruitgang er voorlopig dus niet in.
Of dit erg is? Ik weet het niet. Ik ben geneigd de mening van Gerard Reve op dit punt te volgen. Die hield ook niet zo van vooruitgang. Want zoals het nu is, is het al erg genoeg.
*Henriëtte van Hedel droeg deze column voor tijdens AdvocatieLive! op 15 maart jongstleden. Op veler verzoek bij deze in geschreven vorm.