Momenteel lees ik David Graeber’s Bullshit Jobs. De professor van de London School of Economics beschrijft daarin de ervaringen van een groeiend leger werknemers met banen die volgens henzelf geen enkel nut hebben. Erg gelukkig worden ze er niet van. Graeber noemt de ervaren zinloosheid ‘spiritual violence’.
Door Juriaan Mensch
Graeber verzamelde honderden schrijnende en grappige verhalen van wat hij ‘Box tickers’, ‘Flunkies’ of ‘Duct tapers’ noemt. Het zijn verschillende typen bullshit jobs. De taak van een Duct taper bestaat eruit om schade, gemaakt door superieuren of falende projectmanagementsoftware, op te knappen. Een Flunkie heeft meestal niets te doen. De rol is puur een lagere rang hebben, zodat het ego van de superieur – mensen onder zich – een boost krijgt. Box tickers verzamelen data waarmee niets gedaan wordt, maar het hoort nou eenmaal bij de procedures, rondom compliance bijvoorbeeld.
Legal watchers orakelen tegenwoordig wat af over AI en de technogene werkloosheid die voor advocaten dreigt. Veel juridische skills zijn tegenwoordig al vrijwel onbruikbaar, maar technologische vervanging is volgens mij niet het grootste gevaar voor advocaten. Betekenisloosheid ervaren tijdens het werk wel.
Die strijd om betekenisvol werk is reëel. Het outsourcen van verveling naar lagelonenlanden regiokantoren is een metataak van bedrijfsvoering geworden. Want vraag een willekeurig (groter) advocatenkantoor waarom ze investeren in legal tech en je hoort eerst een versie van: ‘zodat onze mensen het leuke werk kunnen doen’. Vrijwel nooit hoor je over kostenbesparing voor de klant, of efficiëntie. Nee, het is op de eerste plaats voor de arbeidsbeleving van de advocaat zelf.
Men wil een echte advocaat blijven, in plaats van een halve legal process manager of contract drafter. Niemand wil worden als de corporate lawyer in Graeber’s boek: ‘I contribute nothing to this world and I am utterly miserable all the time.’ Zijn baan zou eigenlijk niet moeten bestaan, vindt hij.
In de advocatuur zit je wat betekenisvol werk aangaat meestal nog goed. Het past ook bij de mens – de intrinsiek gedreven en vaak idealistische vakidioot. Je helpt anderen en oogst waardering en status, ook intern als je goed bent. Er zit een prachtig spelelement in het werk, er is theater in de rechtszaal, je kunt zaken winnen en wie niet procedeert kan lekker technisch puzzelen in een niche, commodificatie proberen voor te blijven.
Hoe efficiënt en procedureel kun je werk maken voor professionals? Hoeveel saaiheid kun je blijven outsourcen zonder dat je het businessmodel van binnenuit opblaast? Toch maar dat saaie werk nog even zelf doen voor dat hogere tarief, totdat de klant het niet langer OK vindt?
En hoeveel ‘leuk werk’ is er in totaal te verdelen in de advocatuur, en wie krijgt dat? Waarvoor worden straks nog stagiaires aangenomen? Krijgen die op een dag de kans om ervaring op te doen in die krimpende vijver met betekenisvol werk, of blijft het voorbehouden aan een senior-elite die het voor zichzelf houdt? Een visie op het advocatenkantoor van de toekomst is al eens geschetst als een paar partners aan het hoofd van een grote stafafdeling, al dan niet jurist.
De vraag is hoe lang je met het verlies aan betekenisvol werk wegkomt als kantoor, het menstype in acht genomen. Tijden veranderen ook. Er is geen groep die zoveel betekenishonger toont als de millennials. Die komen niet meer alleen voor een paycheck, bestaanszekerheid of de belofte van het partnerschap. Hen behouden is al een probleem voor menig kantoor. Bullshit jobs en spiritual violence pikken ze niet, en compenseren met MVO-activiteiten of pro bono werk heeft ook zijn grenzen. Men zoekt compensatie dan in het starten van een eigen kantoor. Of in heel wat anders.
Dus hoe hou je het leuk? Bij zijn verklaring van waarom mensen in een bullshit job zo ongelukkig zijn, haalt Graeber de filosoof Groos aan. Volgens deze moet de werkende mens kunnen spelen, de gevoelde oorzaak zijn van iets, zodat er een zelf ontstaat. Het spel en de handelingen worden dan op zichzelf betekenisvol. Welk spel wordt gespeeld en wat de uitkomst is, is minder belangrijk. Dus wie dat gevoel verliest dat hij of zij een oorzaak is van wat er gebeurt, of niet langer de illusie heeft van controle, die verliest zichzelf en lijdt.