Zoals inmiddels bij de meesten van u bekend zal zijn, is het wetsvoorstel personenvennootschappen vorige week door minister Opstelten van Veiligheid en Justitie teruggenomen, onder meer vanwege kritiek vanuit de Eerste Kamer. Ook VNO-NCW en MKB Nederland waren – blijkens de brief van de minister – nog steeds niet tevreden met de voorgestelde regeling. En dat terwijl het wetsvoorstel juist beoogde tegemoet te komen aan de behoefte van ondernemers aan geschiktere rechtsvormen voor ondernemers.
De regeling werd te knellend geacht voor de gebruikers. Er was veel meer dwingendrechtelijk geregeld dan in de huidige regelgeving. Ook vond de Eerste Kamer de regeling niet helder en er werd getwijfeld aan de bruikbaarheid. De Eerste Kamer was tenslotte niet overtuigd van nut en noodzaak van de wet.
Het wetsvoorstel zat al sinds 2002 in de parlementaire molen. Er is veel tijd door de achterban en hun juristen besteed aan bestudering en inspraak, een inspanning die – naar nu blijkt – zo goed als voor niets is geweest. Veel bedrijven, zoals financiële instellingen en bedrijven in de vastgoedsfeer, zo lazen we in de krant, hadden zich al voorbereid op de invoering. Vele handboeken beschreven het wetsvoorstel om de ontwikkelingen voor te zijn. In adviestrajecten werd al uitvoerig gewezen op de voor- en nadelen van openbare vennootschappen met rechtspersoonlijkheid. Na de lange voorgeschiedenis van de nieuwe regeling voor personenvennootschappen en de aanvaarding door de Tweede Kamer, hield de juridische wereld geen rekening meer met intrekking.
Niettemin getuigt het van moed van de minister om een wet die al zo lang in behandeling is en bijna de eindstreep heeft gehaald, af te blazen. De redenen zijn de juiste: de doelgroep heeft aan deze regeling voor contractuele vennootschappen, in deze vorm althans, geen behoefte.
Voor anderen leuke omzet
Wel is het jammer dat de minister niet eerder heeft geluisterd naar de doelgroep. Anders dan advocaten, notarissen, fiscalisten en cursusorganisatoren kunnen bedrijfsjuristen zich niet troosten met de gedachte dat ze met advisering over de nieuwe regeling tenminste een leuke omzet hebben gehaald. Zij denken ook aan de extra uren die zij hierdoor niet aan andere dringende zaken konden besteden.
Dit soort “debacle” hoeft zich nu niet meer zo gauw voor te doen. Tegenwoordig worden vele wetsvoorstellen al als ambtelijk voorontwerp naar buiten gebracht voor commentaar. Dat kan komen van elke belangstellende. De stem van de doelgroep wordt dus in een vroeger stadium gehoord (zie www.internetconsultatie.nl).
Als lastenverlichting onder dit politieke gesternte werkelijk een doorslaggevend criterium is, kunnen wij als wij als (bedrijfs)juristen vast nog wel meer voorstellen doen voor de afschaffing of verbetering van bestaande regels. Een van de andere ministers van dit ondernemersvriendelijke kabinet stelde recent voor de verplichte notariële akte voor de oprichting van BV’s af te schaffen, ook uit kostenoverwegingen.
Bedrijfsjuisten weten dat er vaak wel iets geregeld moet worden tussen aandeelhouders en de organen van een BV. Als de bedrijfsjurist dat zelf niet kan doen, is misschien toch een andere externe juridische adviseur nodig, waardoor het kostenbesparing weer teniet gaat. Inbreng van specifiek bedrijfsjuristen, zoals via het NGB, in het wetgevingsproces is dus nuttig.