Begrijp me niet verkeerd: ik ben een groot voorstander van thuiswerken. Toch ben ik niet enthousiast over het initiatiefvoorstel van D66 en Groenlinks voor de Wet werken waar je wil. En dat heeft niet alleen te maken met de dubieuze grammatica in de titel van dit wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel Wet werken waar je wil geeft de werknemers het recht op thuiswerken. Dit recht wordt opgenomen in de Wet flexibel werken. Op grond van deze wet kunnen de werknemers nu ook al een verzoek tot thuiswerken indienen bij de werkgever (formeel: een verzoek tot wijziging van de arbeidsplaats), maar de werkgever kan een dergelijk verzoek nu gemakkelijk afwijzen. Anders dan bij verzoeken tot wijziging van de werktijd of de arbeidsduur, heeft de werkgever namelijk voor het afwijzen van een verzoek tot thuiswerken momenteel geen zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen nodig. De werkgever heeft enkel een zogeheten ‘duty to consider’.
Hier wil het wetsvoorstel verandering in aanbrengen: het voorstel is om een verzoek tot thuiswerken voortaan op dezelfde manier te behandelen als een verzoek tot aanpassing van de werktijd of de arbeidsduur. Dit betekent dat de werkgever een verzoek tot thuiswerken enkel mag afwijzen als sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Het recht van de werknemer op thuiswerken wordt daarmee dus (veel) sterker.
Zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen
Het criterium ‘zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen’ is een behoorlijk zware toets en daaraan is niet snel voldaan. In de regel is daarvan enkel sprake bij economische, technische en operationele belangen die ernstig zouden worden geschaad indien het verzoek van de werknemer zou worden gehonoreerd. Oftewel: enkel als het bedrijf van de werkgever praktisch niet meer kan doordraaien doordat de werknemer thuiswerkt, mag de werkgever het verzoek tot thuiswerken afwijzen. Bij kantoormedewerkers zal dit door de huidige communicatiemogelijkheden via Teams en Zoom niet snel aan de orde zijn.
De praktijk moet uitwijzen in hoeverre het belang van (bijvoorbeeld) de aanwezigheid bij fysieke vergaderingen en onderlinge verbondenheid binnen een organisatie een rol zullen (mogen) gaan spelen bij de toets van zwaarwegende bedrijfsbelangen. Op voorhand schat ik deze belangen niet als voldoende zwaarwegend in. Ook zal de praktijk moeten uitwijzen hoe in dit verband wordt omgegaan met gelijke behandeling: bij de eerste werknemer die een verzoek om thuiswerken doet zal waarschijnlijk nog geen zwaarwegend bedrijfsbelang aanwezig zijn, maar bij de vierde of vijfde werknemer mogelijk wel. Er moet immers iemand ‘het fort bewaken’. Het wetsvoorstel geeft geen handvatten hoe hiermee om te gaan.
De juiste volgorde?
De ratio van het wetsvoorstel is dat volgens de indieners thuiswerken inmiddels – door de coronacrisis – het nieuwe normaal is geworden. Uit onderzoek is gebleken dat 40% – 60% van de Nederlanders verwacht ook na de coronacrisis te blijven thuiswerken. Het is volgens de indieners dan niet meer dan logisch dat het wettelijk kader meebeweegt met deze nieuwe maatschappelijke standaard. Zij vinden het wetsvoorstel daartoe een eerste logische stap.
En daar ben ik het dus niet mee eens. Volgens mij is de juiste volgorde dat eerst maatschappelijke ontwikkelingen op hun beloop moeten worden gelaten en dat pas daarna – en ook enkel als dat nodig is – wettelijke normen in het leven moeten worden geroepen. Soms is dat om maatschappelijke normen vast te leggen en zo te verzekeren voor iedereen, en soms is dat om juist maatschappelijke normen te ‘breken’. Denk bij dat laatste bijvoorbeeld aan het opnemen van het vrouwenquotum voor beursgenoteerde bedrijven. Maatschappelijk willen we graag meer vrouwen in de top van het bedrijfsleven, maar het komt maar niet van de grond. Dan wordt de wet ingezet als ‘breekijzer’.
Prematuur
Maar beide hiervoor genoemde situaties zijn bij thuiswerken nog niet aan de orde. Het is nog te vroeg om te stellen dat thuiswerken het nieuwe normaal is. We zitten immers momenteel nog middenin een abnormale crisis. Laten we nou even afwachten wat er gebeurt als de coronacrisis voorbij is en de situatie weer écht normaal is. Willen mensen dan echt massaal blijven thuiswerken of is deze wens slechts van tijdelijke aard? Voor een ‘breekijzer’ bestaat natuurlijk helemaal geen noodzaak, nu de maatschappelijke behoefte en de praktijk dezelfde kant op lijken te gaan.
Door nu al een wettelijk kader voor thuiswerken te introduceren, bestaat de kans dat werkgevers dit echter wél als een ‘breekijzer’ zullen ervaren. En breekijzers worden in de regel met argwaan en weerstand ontvangen. Met andere woorden: door het prematuur willen introduceren van een (behoorlijk strikt) wettelijk kader voor thuiswerken, bestaat juist het risico dat werkgevers hier minder voor openstaan. Het is dan immers geen ontwikkeling meer waarin zij op hun eigen tempo mee kunnen gaan, maar een van bovenaf opgelegde norm met vaste kaders.
Waar de opstellers van het initiatiefvoorstel menen dat het wettelijk kader richtsnoeren geeft om de discussie tussen werknemer en werkgever over thuiswerken te structureren, zie ik juist het risico dat de discussie hierdoor wordt gepolariseerd. Werknemers kunnen hun rechten op basis van de voorgestelde wet immers simpelweg claimen en hebben het overleg de facto niet meer nodig. Krampachtigheid ligt dan op de loer.
Geef het eerst een kans
Laten we werkgevers en werknemers eerst eens de kans geven om te kijken of ze er samen niet gewoon kunnen uitkomen. Die kans is volgens mij best groot, nu thuiswerken voor werkgevers ook zeker voordelen heeft. Hierdoor kunnen zij immers kosten van kantoorruimtes en reiskostenvergoedingen besparen. Mogelijk is het dan helemaal niet nodig om hier een wettelijk kader voor op te tuigen. Ook kan te zijner tijd beter dan nu het geval is worden beoordeeld of het criterium “zwaarwegende bedrijfs -of dienstbelangen” hier wel de juiste toets is (wat ik betwijfel), of dat een andere toets hier passender is.
Thuiswerken is een mooie ontwikkeling, een ontwikkeling die al jaren gaande is en die door de coronacrisis in een stroomversnelling is geraakt. Laten we deze ontwikkeling de kans geven om zich verder te ontplooien. Het wetsvoorstel Werken waar je wil heeft zeker nobele intenties, maar ik hoop dat hij er voorlopig niet komt.
Maaike Faber is advocaat arbeidsrecht bij Wijn & Stael Advocaten in Utrecht.
Meer weten over dit onderwerp? Mr. Marit Beukhof en mr. Thirza van Loon schreven voor OpMaat Arbeidsrecht+ een uitgebreide en actuele Practice Note over het onderwerp ‘Wet flexibel werken (Wfw)’.