De ruim anderhalve ton schadevergoeding voor een ‘kennelijk onredelijk’ op staande voet ontslagen advocaat-stagiaire blijft overeind. Het door het advocatenkantoor ingediende verzoek tot herroeping van een eerder arrest van het Gerechtshof Amsterdam is begin 2018 afgewezen, zo blijkt uit een op 3 oktober op Rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraak.
De advocaat-stagiaire begint met haar werkzaamheden bij het kantoor in 2010. Op 5 januari 2012 meldt zij zich ziek, en vanaf dat moment gaan de zaken razendsnel. Op 11 januari dient het kantoor een goedkeuringsverzoek voor de beëindiging van de stage in bij de Raad van Toezicht in Haarlem, een verzoek dat in maart wordt gevolgd door ontslag op staande voet. Volgens het kantoor weigert de stagiaire ‘langdurig en stelselmatig’ werkzaamheden te verrichten. Ook weigert de stagiaire volgens het kantoor om deel te nemen aan mediationgesprekken.
De advocaat-stagiaire krijgt in december 2015 een schadevergoeding toegekend van bij elkaar opgeteld 160.000 euro. Het Hof overweegt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens een ‘onwerkbare verhouding’ inderdaad beëindigd had kunnen worden, maar dat ontslag op staande voet een veel te drastisch middel is. Ontslag op staande voet is immers ‘zeer diffamerend’. ‘Aldus betekende het ontslag op staande voet een voorzienbare en zeer ernstige hindernis voor appelante in het normale carrièreverloop na het vertrek bij [geïntimeerde sub 1],’ aldus het Hof.
Het advocatenkantoor is het niet eens met de hoge schadevergoeding, en vraagt om herroeping van het arrest. Als grondslag voor die vordering wordt een brief van 17 januari 2015 opgevoerd, opgesteld door de advocaat-stagiaire en gericht aan de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. Volgens het kantoor levert die brief –waarin ze vraagt om het ontslag van raadsheren in Amsterdam en Den Haag – ‘het bewijs van de gestoordheid/ongeschiktheid van gedaagde (de advocaat-stagiaire, red.).’
Het Gerechtshof Amsterdam stelt dat de brief uit 2015 geen rol kan spelen bij de beoordeling van het ontslag op staande voet uit 2012. ‘Het hof volgt [eiseres] niet in haar kennelijke gedachtegang dat kennisneming van eerdergenoemde brief van 17 januari 2015 het hof in de ontslagprocedure zou hebben gevoerd tot het oordeel dat reeds ten tijde van het ontslag op 9 maart 2012 [gedaagde] naar redelijke verwachting als gevolg van eigenschappen gelegen in haar persoon niet in staat zou zijn tot het op enigszins bestendige basis voeren van een eigen advocatenpraktijk.’
De latere schrapping van het tableau van de advocaat-stagiaire door het Hof van Discipline – ze laat zich volgens het Hof stelselmatig ‘(onnodig) grievend, laatdunkend en respectloos’ uit jegens anderen – maakt dat niet anders. ‘Dat op grond van de latere gedragingen van [gedaagde], die uiteindelijk hebben geleid tot haar schrapping van het tableau, moet worden aangenomen dat zij ongeschikt is voor de advocatuur moge zo zijn, maar naar het oordeel van het hof kan niet worden aangenomen dat die (latere) gedragingen aanwijzingen opleveren dat die ongeschiktheid voor de advocatuur in de door [eiseres] bedoelde mate reeds ten tijde van het ontslag redelijkerwijs te verwachten was.’