Advocaten en advocaat-stagiaires die onder grote druk werden gezet om onredelijk hoge omzetten te draaien op basis van toevoegingen, het eveneens op basis van toevoegingen lukraak indienen van slecht onderbouwde zaken bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en werken met het adagium ‘een dag niet gedeclareerd en een dag geen toevoegingen aangevraagd is een niet gedraaide en dus verloren dag’.
Een uitspraak van de Amsterdamse Raad van Discipline van 17 februari jongstleden biedt een blik achter de schermen bij een ontspoord advocatenkantoor. De twee advocaten die leiding gaven aan het kantoor krijgen een schorsing opgelegd van twaalf maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk.
Eigenlijk was alles hunky dory bij het kantoor – bestaande uit de twee partners, twee advocaten en vijf advocaat-stagiaires -, totdat het in juni 2011 verhuisde. De hogere huisvestingslasten leidden tot een hoge omzetdruk op de medewerkers. Advocaten moesten twintig toevoegingen per maand ‘draaien’. Er moest iedere dag een toevoeging gedeclareerd worden. Advocaat-stagiaires hadden een target van € 4.000,- per week, hetgeen betekent dat er elke dag acht uren declarabel moesten zijn. Uit een van de afgelegde verklaringen van een medewerker: ‘Er werd ook gescholden als duidelijk werd dat je al een paar dagen niets had gedeclareerd’.
Tegen besluiten werd bijna per definitie hoger beroep ingesteld, tot aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, ook al was de zaak niet of nauwelijks pleitbaar. Ook werd er in vrijwel elke zaak meer dan zes uur geschreven, om zo in aanmerking te komen voor een hogere vergoeding van de Raad voor Rechtsbijstand. Een verklaring van een andere medewerker: ‘Wat opmerkelijk was, was dat [verweerders] boos werden zodra we een zaak hadden gewonnen. Dit was puur om het feit dat geen hoger beroep meer ingesteld kon worden en geen toevoeging aangevraagd kon worden (en dus geen geld meer verdiend kon worden).’
De gang naar het Europese Hof voor de Rechten van de Mens was – in de zaken die de door de Orde van Advocaten aangestelde rapporteur onderzocht – volstrekt ondermaats. Enkele kwalificaties van die rapporteur: ‘volmaakt kansloos’, ‘lukraak’ en ‘de klacht raakt gelet op de vermelde termijnen verder kant noch wal’. Ook deze zaken, vele tientallen, werden op basis van toevoegingen gevoerd. De eigen bijdrage werd betaald door het kantoor zelf, en een machtiging van de cliënt om door te procederen tot aan het Hof ontbrak in vrijwel alle gevallen. Cliënten waren meestal niet eens op de hoogte van de gang naar Straatsburg.
De Raad voor Discipline is van oordeel dat de advocaten het vertrouwen in de advocatuur ernstig schade hebben toegebracht. ‘Door zelf structureel niet-toevoegingswaardige zaken te behandelen, met het primaire doel daarmee omzet te genereren en door deze werkwijze als cultuur binnen hun kantoor te laten gelden, hebben verweerders de kernwaarden wezenlijk veronachtzaamd.’
De raad neemt daarbij in aanmerking dat sprake is geweest van een structurele misstand, waardoor verweerders consequent misbruik hebben gemaakt van toevoegingsgelden. ‘De raad tilt hier zwaar aan, nu de gefinancierde rechtshulp al ernstig onder druk staat, praktijken zoals die van verweerders het imago van de gefinancierde rechtshulp ernstig schaden en daarmee het – op een toereikend niveau blijven – voortbestaan van de gefinancierde rechtspraak (verder) wordt bedreigd.’
Er zijn volgens de raad redenen om de strafmaat te matigen. ‘De raad neemt echter ook in aanmerking dat verweerders sinds het onderzoek door de rapporteur ingrijpende veranderingen in hun kantoor hebben doorgevoerd, waaronder een verhuizing, een inkrimping en een verbetering van de modellen voor het stroomlijnen van de werkzaamheden en de communicatie met de cliënten.’
De raad hecht belang aan het feit dat de deken zijn vertrouwen heeft uitgesproken in de nieuwe opzet van het kantoor en heeft aangekondigd dat de deken en (inmiddels) de raad van de orde het kantoor blijven monitoren. ‘Voorts hebben verweerders ter zitting enig inzicht getoond in de laakbaarheid van hun handelwijze. Bovendien hebben beide verweerders geen tuchtrechtelijke antecedenten.’