Een Limburgse advocaat wiens kantoor naar eigen zeggen in financiële moeilijkheden was geraakt door de ontvreemding van geld door oud-kantoorgenoten, is door de Raad van Discipline ’s Hertogenbosch van het tableau geschrapt. Dat hij de deken belemmerde in zijn onderzoek was naast de problemen de spreekwoordelijke druppel: de advocaat was de laatste vijf jaar al zestien keer tuchtrechtelijk veroordeeld.
Enkele kantoorbezoeken eind 2013 en begin 2014 vormden voor de deken aanleiding tot zorgen over de financiële situatie van het betreffende kantoor. Na ruim een jaar aandringen door de deken stuurde de advocaat alsnog zijn jaarstukken over 2013 op, al was er op dit moment al een dekenbezwaar tegen hem ingediend. Tijdens de zitting bij de Raad van Discipline eind april werd geconstateerd dat de advocaat nog een schuld had aan zijn accountant en dat zowel zijn netto-resultaat als ondernemingsvermogen negatief was.
De advocaat wierp tijdens de zitting tegen dat hij niet eerder zijn jaarstukken kon afronden, omdat het lastig te verantwoorden was dat enkele voormalige kantoorgenoten geld van zijn kantoor hadden ontvreemd. Volgens hemzelf althans: van diefstal is achteraf niets gebleken. Een ‘geschil’ – zoals de Raad het omschrijft – met voormalige collega’s of niet, de advocaat had te allen tijde de verplichting om de kantooradministratie op orde te houden. Het geschil en de vermeende diefstal vormden geen ‘toereikende gronden’ om de deken van de gevraagde informatie te onthouden.
Niet alleen nalatigheid in de financiële praktijkvoering, maar ook belemmering van de deken in diens onderzoek is voor de raad reden tot een zware maatregel. Zeker met in het achterhoofd dat de advocaat in de periode van januari 2010 tot en met november 2013 zestien keer tuchtrechtelijk is veroordeeld, inclusief meerdere onvoorwaardelijke schorsingen.
Alle reden dus voor schrapping van het tableau, aldus de raad in haar beslissing van maandag 15 juni: ‘De ernst van de aan verweerder te maken tuchtrechtelijke verwijten en het tuchtrechtelijk verleden in aanmerking genomen, vormt de uitoefening van de praktijk door verweerder een zodanig aanzienlijk risico voor de behartiging van de belangen van huidige en toekomstige cliënten, dat het vertrouwen in de advocatuur ernstig zou worden ondermijnd indien verweerder zijn praktijk zou mogen voortzetten’.