De rechtbankvoorzitter in de fraudezaak tegen ex-advocaat Michiel Koot uit Voorburg wordt niet vervangen. Zijn raadsman had een wrakingsverzoek ingediend omdat de voorzitter de curator van Koot wilde toelaten tot de zitting, maar de wrakingskamer heeft dat verzoek afgewezen.
Door persbureau Cerberus
Koot wordt verdacht van verduistering van 36.000 euro van een cliënt. Het OM beschuldigt hem er verder van dat hij heeft geprobeerd om een andere cliënt 150.000 euro te ontfutselen. Daarnaast zou hij valsheid in geschrifte en meineed hebben gepleegd.
De ex-advocaat had al gedaan gekregen dat een groot deel van de fraudezaak achter gesloten deuren zou plaatsvinden. De rechtbank in Den Haag wil daarmee voorkomen dat informatie uit gesprekken tussen Koot en zijn cliënten openbaar zou worden. De geheimhoudingsplicht uit de tijd dat Koot stond ingeschreven bij de balie, is nog altijd van kracht, aldus de rechtbank.
De rechtbankvoorzitter stond echter toe dat de curator van de Voorburgse ex-advocaat, die in 2015 failliet ging, bijzondere toegang verleend werd tot de besloten zitting. Strafpleiter Gervin van Doveren, de raadsman, diende vorige maand tijdens de zitting daarom een wrakingsverzoek in tegen de voorzitter.
Van Doveren was van plan de correspondentie tussen de verdachte en zijn toenmalige cliënten te gaan gebruiken als ontlastend bewijs. Maar met de aanwezigheid van de curator in de zaal zou dat volgens Van Doveren niet mogelijk zijn zonder de geheimhoudingsplicht te schenden. De curator zou de informatie uit de zitting immers kunnen overnemen in zijn openbare faillissementsverslag, waardoor het toch in de openbaarheid zou komen.
Van Doveren vond dat door de aanwezigheid van de curator Koot geen eerlijk proces zou krijgen. Rechtbankvoorzitter Bouman oordeelde echter dat de curator best bij de zitting kon zijn, omdat voor hem ook een geheimhoudingsplicht geldt. Van Doveren verweet de rechtbankvoorzitter daarop vooringenomenheid.
De wrakingskamer van de Haagse rechtbank vindt dat het besluit om de curator bijzonder toegang te verlenen een beslissing van ‘processuele aard’ is. ‘Een dergelijke beslissing vormt in beginsel geen grond voor een wraking,’ meent de kamer. Alleen als de maatregel van de voorzitter onbegrijpelijk geweest was, zou er grond zijn voor een wraking, maar daarvan is geen sprake.