Het Wob-verzoek van Stichting De Roestige Spijker betreffende documenten over de vergoeding door de staat van de advocaatkosten van voormalig Justitie-topambtenaar Joris Demmink, is door de Rechtbank Amsterdam afgewezen. Volgens de rechtbank is de bewering van de minister van Veiligheid en Justitie dat er vrijwel geen documenten zijn gevonden over de beslissing om die kosten te vergoeden ‘niet ongeloofwaardig’.
Door Lucien Wopereis
De uitspraak dateert van begin februari, maar is op 3 april gepubliceerd.
Na het Wob-verzoek kwam bij het ministerie één nota boven tafel waarin de vergoeding van de advocaatkosten van Demmink aan de orde komt. Die nota had betrekking op het afscheid van Demmink van het ministerie van Veiligheid en Justitie in 2012. Na kennisneming van de inhoud komt de rechtbank tot het oordeel dat die nota echter ‘kan worden aangemerkt als een document dat is opgesteld ten behoeve van intern beraad, waarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn vervat’. Het verzoek om openbaarmaking van deze nota is daarom volgens de rechtbank terecht geweigerd.
Andere documenten – met uitzondering van zes declaraties die eerder al openbaar werden gemaakt – zijn er niet, beweert het ministerie. De rechtbank gaat daarin mee. Het is mogelijk dat over de vergoeding van de advocaatkosten – 113.000 euro in totaal – mondelinge afspraken zijn gemaakt die nimmer op schrift zijn gesteld. ‘Anders dan eiseres stelt, verplicht artikel 69 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (dit artikel geeft de minister de bevoegdheid om advocaatkosten van ambtenaren te vergoeden, L.W.) niet tot het nemen van schriftelijke besluiten, zodat hieruit niet kan volgen dat er een schriftelijk besluit moet zijn’, schrijft de rechtbank.
De rechtbank spreekt tussen neus en lippen door wel verbazing uit over de gang van zaken op het ministerie. ‘Verder mag het, zoals eiseres stelt, inderdaad opmerkelijk zijn dat over de met [naam betrokkene] niets schriftelijk is vastgelegd, maar daarmee is nog niet aannemelijk dat die afspraken wel schriftelijk zijn vastgelegd.’
De stelling van De Roestige Spijker dat de top van het ministerie bewust mondelinge afspraken maakte met Demmink om zo de Wob te omzeilen, maakt dit niet anders. ‘Ter beroordeling ligt immers uitsluitend voor of bepaalde stukken zich onder verweerder bevinden. De subsidiaire stelling van eiseres, die neerkomt op een vermeend onrechtmatig handelen van verweerder, valt daarmee buiten de reikwijdte van deze procedure.’