De advocaten Nico Steijnen, Erik Olof en Meindert Stelling van het gelijknamige kantoor in Zeist hebben van het Hof van Discipline een waarschuwing gekregen voor het vergelijken van een advocaat-generaal met een ‘furchtbare Jurist’ onder het nazibewind en een ‘Japanse oorlogsmisdadiger’. De Raad van Discipline in Amsterdam vond de uitlatingen in de context van de in de strafzaak gevoerde verdediging te begrijpen, het Hof van Discipline niet.
De zaak stamt uit oktober 2006, toen Stelling in hoger beroep een vredesactivist vertegenwoordigde in een strafzaak. Hij zei daarbij: “De advocaat-generaal schaart zich als furchtbare Jurist aan de zijde van de misdadige politieke leiding.” De advocaat-generaal van het OM in de zaak vroeg daarop naar de bedoeling van die opmerking en maakte er uitdrukkelijk bezwaar tegen. Zowel het OM in het algemeen als hij persoonlijk werden er volgens de AG mee beledigd. De advocaat zei daarop dat de bedoeling van de term uitgelegd werd in een van zijn pleitnota’s en dat hij zijn woorden niet terugnam.
Toen de voorzitter opmerkte dat de vergelijking gericht was tegen de AG persoonlijk, zei Stelling: “De AG is persoonlijk verantwoordelijk.” Daarna volgden in zijn pleidooi – ondertekend door Steijnen, Olof én Stelling – nog de opmerkingen: “Wat betreft de eisen die het internationaal publiekrecht stelt aan het OM, spreekt het vonnis van het Tribunaal van Tokio duidelijke taal”, en: “Het OM handelt op overeenkomstige wijze als de Japanse oorlogsmisdadigers die ter zake van hun omissiedelicten door het Tribunaal van Tokio werden veroordeeld”. Voor de voorzitter van het gerechtshof reden om de behandeling van de strafzaak te schorsen.
Persoonlijk
De Raad van Discipline in Amsterdam vond de uitlatingen in de context van de in de strafzaak gevoerde verdediging te begrijpen, en oordeelde dat de opmerkingen niet persoonlijk bedoeld zouden zijn. De raad in zijn beslissing: “Naar het oordeel van verweerder maakt de overheid zich schuldig aan nucleaire systeemmisdaad door het houden van F-16 straaljagers die geschikt zijn om atoombommen af te werpen. Verweerder vergelijkt deze ‘systeemmisdaad’ met het misdadige systeem van nazi-Duitsland. Als advocaat-generaal van het OM manifesteert klager zich volgens verweerder als verdediger van dit misdadige systeem. Daarmee is hij volgens verweerder te vergelijken met de ‘furchtbare Juristen’ van het Derde Rijk, die zich evenmin tegen het misdadige systeem hebben verzet. Hoewel de raad het begrijpelijk vindt dat klager zich door de gebruikte terminologie gekwetst voelt, zijn de uitlatingen van verweerder in de context van de strafzaak gevoerde verdediging te begrijpen als zakelijke kritiek die kennelijk niet persoonlijk was bedoeld.”
Het Hof van Discipline kan de redenering van de Raad van Discipline niet volgen. Volgens het hof waren de uitlatingen “wel degelijk persoonlijk bedoeld”: “De gemaakte vergelijkingen met nazi’s en Japanse oorlogsmisdadigers waren niet alleen onnodig en grievend, maar ook onnodig grievend. Verweerder heeft met zijn uitlatingen kennelijk beoogd klager persoonlijk te raken.” De stelling dat niet “op de man gespeeld” is, wordt door het hof verworpen.
Bovendien behoeft het volgens het hof “geen betoog of motivering dat de door verweerder verwoorde stelling […] ook naar objectieve maatstaven als grievend voor klager aangemerkt moet worden”. Van enige noodzaak of rechtens relevante reden om de betreffende vergelijking te maken, is niet gebleken. Dat verweerder in de strafzaak een vredesactivist bijstond en dat een algemeen betoog werd gehouden over de systeemmisdaden van de Nederlandse overheid, is voor het hof niet voldoende reden.
Onjuistheid
In deze tuchtzaak is sprake van een spanningsveld tussen de vrijheid van meningsuiting en het onnodig grievend uitlaten door de advocaat. Die heeft weliswaar een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen, maar die vrijheid “vindt zijn begrenzing in de plicht zich te onthouden van stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en dat hij zich niet onnodig grievend dient uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt,” aldus het hof.
De bijzondere aard van het juridisch beroep brengt bovendien mee dat het optreden in het openbaar, dus ook ter zitting, discreet, eerlijk en waardig dient te zijn. Het onnodig grievend betrekken van de AG bij de verdediging sluit niet aan bij de juridische ethiek die in de zittingszaal geldt en is volgens het hof een advocaat onwaardig. Het hof houdt het bij een waarschuwing, omdat het de AG niet te doen was om een maatregel, maar vooral om een beoordeling van de toelaatbaarheid van de uitlatingen.
De zaak bij het Hof van Discipline werd verder gekenmerkt door een hele reeks wrakingsverzoeken. Niet alleen leden van de behandelende kamer werden gewraakt, ook de voorzitter van de wrakingskamer. De verzoeken – vier in totaal – werden allemaal afgewezen.