Advocaat Hugo Smit heeft het kort geding waarin hij eist dat de staat stopt met het vergoeden van de advocaatkosten van voormalig rechter Westenberg verloren. Volgens de Amsterdamse voorzieningenrechter hebben eerdere rechters geoordeeld dat de staat de beslissing om die kosten van Westenberg te betalen ‘in redelijkheid’ heeft kunnen nemen. De voorzieningenrechter dient zijn oordeel af te stemmen op dat van de bodemrechter.
Dat is slechts anders als het oordeel van de bodemrechter berust op een klaarblijkelijke misslag, of als sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die zouden maken dat de afstemmingsregel niet zou gelden. Daarvan is niet gebleken, aldus de rechter.
Het beroep van Smit op het ontbreken van equality of arms wordt door de voorzieningenrechter eveneens verworpen. ‘Op zich is juist dat in dit geval sprake is van een zekere onevenwichtigheid, omdat [oud-rechter] zijn kosten volledig vergoed krijgt en [eiser] niet, maar artikel 6 EVRM vereist niet dat partijen in een procedure zich in dezelfde (financiële) positie bevinden. Het gaat erom dat [eiser] in de gelegenheid is zijn zaak op een redelijke manier te presenteren en dat is voorshands het geval. Een partij die niet bij machte is een procedure te bekostigen kan bovendien een beroep doen op gefinancierde rechtsbijstand, zodat een beroep op afwezigheid van equality of arms hoe dan ook niet snel kan worden gehonoreerd.’
Smit en Westenberg liggen sinds 2004 met elkaar in de clinch. Smit zei in het boek Topadvocatuur van Micha Kat dat Westenberg in grote zaken als de Chipsholzaak telefoneerde met advocaten. In 2009 oordeelde het Hof Den Haag dat Westenberg inderdaad had gebeld, of althans dat de ontkenning van Westenberg van het telefoongesprek ‘onvoldoende is om anders te oordelen’. Sindsdien procedeert Smit tegen Westenberg over schadevergoeding. In juni 2015 kreeg hij van de Amsterdamse rechtbank 10.000 euro in plaats van de geëiste 4,4 miljoen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de procedure van Smit tegen Westenberg inderdaad lang duurt, ‘maar dat lijkt inherent aan de aard van de zaak’.