Zes pagina’s lang gaat de Rechtbank Rotterdam in een uitspraak van 15 april tekeer tegen de vervolging van een verdachte, handelend in de hoedanigheid van advocaat. ‘Geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.’
De vreemdelingenadvocaat wordt in eerste instantie verdacht van deelname aan een criminele organisatie, mensensmokkel, valsheid in geschrift, oplichting en witwassen. Er vindt een doorzoeking plaats van het kantoor waar hij werkzaam is. In het onderzoek dat daarna plaatsvindt wordt het verschoningsrecht van de advocaat in het kader van de waarheidsvinding doorbroken.
Er wordt echter geen informatie aangetroffen die duidt op deelname aan een criminele organisatie. Ook worden blijkens de uiteindelijke telastelegging de andere verdenkingen sterk afgezwakt, en gaat de officier van justitie ervan uit dat de advocaat door een medeverdachte is bedrogen. Toch blijft de officier van justitie vasthouden aan de vervolging, mede vanwege ‘de geringe pakkans voor beroepsbeoefenaren als de verdachte’.
De rechtbank laat geen spaan heel van de beslissing van het Openbaar Ministerie. ‘In dit geval is sprake van een zodanige aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing dat de (verdere) vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde meer in het bijzonder het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging wegens schending van het verbod van willekeur.’
Ook valt niet in te zien hoe strafrechtelijke vervolging van de advocaat ‘kan bijdragen aan normconform gedrag door anderen’. ‘De enkele stelling van de officier van justitie dat er sprake is van een geringe pakkans voor beroepsbeoefenaren als de verdachte kan deze conclusie in ieder geval niet dragen,’ aldus de rechtbank.