Mag een advocatenkantoor bij het tijdschrijven eenheden van tien minuten hanteren in plaats van zes minuten? Nee, dit is niet redelijk, zo heeft de kantonrechter van de rechtbank Gelderland eind april bepaald, in een uitspraak die onder meer gaat over de redelijkheid van de hoogte van de kosten gerekend door een advocatenkantoor in een letselschadekwestie.
De zaak draait om enkele stichtingen (waaronder Humanitas en Icare) die aanvullende vorderingen menen te hebben op verzekeraar Bovémij, onder meer nadat een verzekerde een verkeersongeval heeft veroorzaakt met letselschade tot gevolg; een werknemer van Humanitas raakte gewond en hierdoor arbeidsongeschikt.
Namens Humanitas treedt advocatenkantoor Berntsen Mulder Advocaten uit Alphen aan den Rijn op om de loonschade te verhalen op Bovémij. Afgesproken wordt dat het advocatenkantoor een percentage van de schadevergoeding betaald zal krijgen. Bovémij erkent aansprakelijkheid voor de schade van de betrokken stichtingen en betaalt hen vergoedingen uit. De stichtingen menen echter dat de verzekeraar ook de met het advocatenkantoor overeengekomen staffel moet vergoeden, evenals de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Dit weigert Bovémij, waarop de rechtszaak tegen de verzekeraar volgt.
Ja, rechtshulp inroepen bij bepaling van schade en aansprakelijkheid is volgens de eerste redelijkheidstoets is redelijk, vindt de rechter. Ook wat betreft de hoogte van de te vergoeden advocaatkosten, oordeelt de kantonrechter dat het gehanteerde uurtarief van 180 euro exclusief kantoorkosten alleszins redelijk is. Echter geldt dit ‘niet voor de door BMA gehanteerde tijdseenheden van 10 minuten, nu daarmee onvoldoende inzichtelijk wordt wat de daadwerkelijk bestede tijd is,’ aldus de rechter.
Hierdoor moet de omvang van de schade worden geschat in plaats van vastgesteld. En wel op basis van de specificaties van het advocatenkantoor en met hantering van tijdseenheden van zes minuten, onderstreept de kantonrechter, ‘zoals in de juridische dienstverlening te doen gebruikelijk is.’
Voor de hoogte van de toegewezen resterende vorderingen in de zaak maakt de schatting van de rechter overigens nauwelijks verschil.