Een rechtzoekende – partij in een echtscheiding – beklaagt zich over de kwaliteit van de civiele rechtspraak, en dan in het bijzonder de juridische dienstverlening door advocaten en het tuchtrecht voor advocaten. Beide zijn volgens hem ‘niet naar behoren’, en daarom eist hij schadevergoeding van de Raad voor de Rechtspraak, dan wel de Staat der Nederlanden.
De rechtbank verklaarde zich in eerste instantie niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering, en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt dat oordeel in een uitspraak van 14 maart jongstleden. De Raad voor de Rechtspraak kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht niet worden aangemerkt als bestuursorgaan. Bovendien: ‘Dat de appellant geen vertrouwen heeft in de burgerlijke rechter, in de tuchtrechter en in advocaten in civiele zaken, brengt niet mee dat de bestuursrechter bevoegd is,’ aldus de Afdeling.
De appellant doet ook nog een beroep op artikel 6 van het EVRM (recht op een eerlijk proces), maar zonder resultaat. ‘Zij (de Afdeling bestuursrechtspraak, red.) kan als bestuursrechter daarin niet treden, omdat zij dan de grenzen van haar bevoegdheden zoals door de Awb bepaald, zou miskennen.’