De geheimhoudingsplicht blijft ook na het overlijden van een cliënt gelden. Dat is alleen anders als er sprake is van zwaarwegende gronden die een doorbreking van de geheimhoudingsplicht rechtvaardigen. Dat stelt de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden in een deze week gepubliceerde beslissing van 20 augustus 2018.
Het beeld stemt niet vrolijk: het gaat om een man die in 2007 wordt gearresteerd en veroordeeld, en die in 2013 om het leven komt door suïcide. Kort voor zijn overlijden deelt hij informatie met zijn advocaat, tevens advocaat van de familie. De advocaat zegt de man toe dat hij die informatie met niemand zal delen, ook niet met zijn ouders.
In 2017 vragen de ouders aan de advocaat om een voorlopig getuigenverhoor te entameren. Ze willen achterhalen ‘wie de aansprakelijke personen voor de onterechte procedures tegen hun zoon zijn geweest’. Het voorlopig getuigenverhoor dient ter voorbereiding op een bodemprocedure tot schadevergoeding.
De advocaat stapt – na de opdracht aanvankelijk aanvaard te hebben en een concept-verzoekschrift te hebben opgesteld – voor advies naar de deken. De deken en ook de Raad van Discipline zijn het met hem eens dat hij het verhoor niet kan doen: om goed te doen moet de advocaat gebruik maken van de informatie die de zoon met hem heeft gedeeld. Daarmee doorbreekt hij de geheimhoudingsplicht, die ook na het overlijden van de cliënt blijft bestaan. Maakt de advocaat geen gebruik van de informatie van de zoon, dan behartigt hij de belangen van de ouders – klagers in deze tuchtzaak – niet naar behoren.
Van zwaarwegende omstandigheden die doorbreking van de geheimhoudingsplicht in deze zaak rechtvaardigen is volgens de raad niets gebleken. ‘Daarbij merkt de raad op dat veronderstelde toestemming van een kind aan zijn ouders in dit soort kwesties niet wordt aangenomen, zoals klagers hebben betoogd.’