Een advocate staat een andere advocaat bij in een tuchtprocedure, maar gaandeweg ontstaat er steeds meer animositeit tussen de twee. De reden: de advocate stelt dat haar cliënt haar cruciale informatie heeft onthouden, terwijl ze zijn overeengekomen dat de cliënt ‘alle relevante gegevens en bescheiden’ direct ter bechikking zou stellen. Ook speelt mee dat ze een no cure no pay-afspraak hebben gemaakt.
De cliënt wuift de bezwaren van zijn advocaat bij verschillende gelegenheden van de hand. Hij stelt dat hij de verwijten niet kan plaatsen. Ook vraagt hij bij herhaling welke informatie er dan ontbreekt.
De advocate legt de werkzaamheden voor de cliënt uiteindelijk neer, en start een civiele procedure: ze wil geld zien voor haar werkzaamheden. Ook dient ze een tuchtrechtelijke klacht in. Ze stelt dat ze geen no cure no pay-afspraak gemaakt zou hebben als ze geweten zou hebben dat haar cliënt tegen haar zou liegen.
De grote vraag, aldus de Raad van Discipline in Amsterdam: ziet het tuchtrecht op de gedragingen van de cliënt? Die is weliswaar advocaat, maar in zijn relatie met de advocate heeft hij niet het beroep van advocaat uitgeoefend, aldus ook verweerder.
De Raad van Discipline is het met de advocaat eens: ‘Naar het oordeel van de raad moet deze vraag ontkennend worden beantwoord, ook als zou komen vast te staan dat verweerder feiten voor klaagster heeft verzwegen en tegen haar heeft gelogen. Hoewel dit gedrag een advocaat in beginsel niet past, acht de raad een en ander in het kader van de bijzondere relatie tussen klaagster en verweerder, waarbij klaagster als de gemachtigde van verweerder optrad en derhalve was ingeschakeld om zijn standpunten naar voren te brengen, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.’
De advocate stelt ook dat haar cliënt zich in correspondentie discriminerend heeft uitgelaten. Hij schreef over de onderliggende tuchtzaak – die uiteindelijk resulteerde in een door het Hof van Discipline opgelegde schorsing van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk – in een e-mail: ‘Ik ken mijn Marokkaanse rupsje nooit genoeg ex-cliënt en Marokkaanse broeders een beetje.’ De Raad stelt vast dat die woorden slaan op zijn eigen cliënt, de klager in de tuchtzaak. ‘De raad is van oordeel dat klaagster onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij door deze e-mail in haar belang is of kan worden getroffen.’