De gedragsregel dat de advocaat bij het vaststellen van de declaratie een ‘redelijk honorarium’ in rekening moet brengen, is in strijd met de Mededingingswet en ongunstig voor de consument. Dat stelt de Rotterdamse advocaat Bert van Mieghem in een zeventien pagina’s tellend verzoek – ‘op persoonlijke titel’ – aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om het minimumtarief af te schaffen.
Door Lucien Wopereis
Volgens Van Mieghem is het minimumtarief – ook al wordt er geen concreet bedrag genoemd – nadelig voor de consument. ‘De regel en de wijze waarop de Orde deze handhaaft hebben een onnodig prijsopdrijvend effect, dat niet gerechtvaardigd wordt door het consumentenbelang of een algemeen belang. De gedragsregel is goedbedoeld, maar achterhaald en, anders dan de Orde kennelijk meent, niet in het belang van de consument,’ aldus de advocaat, werkzaam bij Wybenga advocaten.
Hij stelt dat Gedragsregel 17 – waarmee de consument wordt beschermd tegen te hoge honoraria, maar waaruit ook de ‘ondergrens’ wordt afgeleid dat ‘het tarief kostendekkend moet zijn én moet voorzien in een bescheiden salaris voor de advocaat’ – vooral een rol speelt in collectieve zaken waar een declaratieafspraak is gemaakt, zoals bijvoorbeeld De Haan deed met de slachtoffers van aardbevingen in Groningen. Bij het uitblijven van een positief resultaat wordt dan gedeclareerd op basis van een laag (uur)tarief, terwijl bij een positief resultaat een hoger (uur)tarief zal gelden. De ondergrens is echter vaag en onduidelijk, hetgeen advocaten kopschuw maakt om dergelijke afspraken te maken.
Het minimumtarief heeft volgens Van Mieghem ook nadelige gevolgen voor consumenten aan ‘de onderkant’ van de markt. ‘Nederlandse advocaten in dit segment van de markt zijn relatief duur,’ aldus de advocaat. Hij wijst er in dat verband op in België en Duitsland uurtarieven van 100 euro veel voorkomen, maar in Nederland vrijwel niet.
Verder beperkt de regel volgens Van Mieghem advocaten in hun concurrentiemogelijkheden met andere juridische dienstverleners. ‘Accountantskantoren, bijvoorbeeld, zetten sinds een aantal jaar actief in op het veroveren van een (grotere) positie op de markt van juridische dienstverlening. Het aantal juristen in dienst van accountantskantoren groeit snel. Deze kantoren zijn directe concurrenten van advocatenkantoren. Het staat accountantskantoren vrij om, teneinde een positie op de markt te veroveren, (aanvankelijk) op of onder de kostprijs te werken. Advocatenkantoren mogen dat niet.’
Principiële en praktische bezwaren
In een telefonische toelichting zegt Van Mieghem dat vooral de uit het minimumtarief voortvloeiende belemmeringen bij resultaatafhankelijke beloningen hem dwars zitten. “Met collectieve acties kun je als advocaat de consumenten een gemakkelijke instap bieden. Door het minimumtarief moet je als advocaat echter heel goed oppassen wat je doet: voor je het weet wordt je ter verantwoording geroepen. Advocaten gaan met hun tarief aan de veilige – te hoge – kant zitten om geen problemen te krijgen met de tuchtrechter.”
Het indienen van het lijvige verzoek bij de ACM heeft hem veel meer tijd gekost dan aanvankelijk gedacht. “Ik ben er op een gegeven moment in gedoken, en zag toen dat er veel principiële en praktische bezwaren zijn verbonden aan het minimumtarief. Maar toen heb ik gedacht: als het doe, dan doe ik het ook goed.”