Een advocaat heeft onlangs met succes lid A. Beker van het Hof van Discipline gewraakt. Volgens de advocaat – tegen wie drie zaken met verschillende klagers mondeling aan de orde zouden komen – gaf Beker tijdens de behandeling van de eerste zaak blijk van vooringenomenheid. De wrakingskamer is het daarmee eens. “Doet u niet gewoon veel meer zaken dan de Raad voor Rechtsbijstand aanvaardbaar vindt?”
De advocaat werd door leden van het hof ondervraagd over de klacht, inhoudende dat klaagster niet door de advocaat geïnformeerd was over de voortgang van de procedure, en dat de Raad van Discipline daaromtrent overwoog dat “uit het dossier niet blijkt dat klaagster voldoende is geïnformeerd en verweerster er op geen enkele wijze in is geslaagd aan te tonen klaagster te hebben geïnformeerd. Daarom moet het er volgens de Raad voor worden gehouden dat niet is geïnformeerd”.
Bij het hof ontspon zich het volgende gesprek:
“Mr. Mertens-Steeghs: we missen aantekeningen en de verhalen lopen uiteen.
[verzoekster]: ik was toen stervensdruk.
Mr. Mertens-Steeghs: was dat ook in het verleden zo? Bent u er eerder nooit op gewezen dat de wijze waarop u uw praktijk voert niet aan de daartoe te stellen eisen voldoet en dat u uw praktijkvoering zou moeten aanpassen?
[verzoekster]: nee, in ieder geval niet in deze praktijk.
Mr. Mertens-Steeghs: wel in andere?
[verzoekster]: ook niet in die mate.
Mr. Beker: vindt u niet dat je behoort te bevestigen “Ik bevestig u dat u niet voldoet, maar ik zal het vanwege uw uitdrukkelijke wens…”
[verzoekster]: ik heb het haar verteld.
Mr. Beker: nee, u zou het moeten doen. Doet u niet gewoon veel meer zaken dan de Raad voor de Rechtsbijstand aanvaardbaar vindt?
[verzoekster]: dat heb ik nooit erkend.
Mr. Beker: maar het is een onverantwoord groot aantal.”
De wrakingskamer onderschrijft het verweer van Beker dat de vraag gerechtvaardigd was of het ontbreken van schriftelijk bewijs van het verstrekken van voldoende informatie aan de cliënt wellicht zijn oorzaak vond in een te grote belasting met toevoegingszaken. Maar: “Mr. Beker heeft die vraag echter niet gesteld, maar beantwoord. Weliswaar heeft zijn uitlating ‘Doet u niet gewoon veel meer zaken dan de Raad voor Rechtsbijstand aanvaardbaar vindt’ taalkundig de vorm van een vraag, maar in de formulering ervan ligt reeds besloten wat volgens mr. Beker het antwoord behoorde te zijn, wat vrijwel direct daarna wordt bevestigd door zijn uitlating ‘het is een onverantwoord groot aantal’.”
De wrakingskamer besluit: “De uitlatingen van mr. Beker leveren naar het oordeel van de wrakingskamer een objectieve rechtvaardiging op voor de bij verzoekster gerezen vrees dat mr. Beker niet ontvankelijk zou zijn voor een nadere feitelijke uitwerking van haar standpunt dat het aantal aan haar afgegeven toevoegingen geen onverantwoord hoge werklast voor haarzelf opleverde, in verband met de bijstand die haar door haar medewerkers werd verleend bij de behandeling van die zaken.”