Als de advocatuur kabinet en Tweede Kamer ervan wil overtuigen dat het aankomende staatstoezicht ongewenst en onnodig is, dan is een betere argumentatie nodig. Zo luidde samengevat een advies van Frank de Grave, voorzitter van de Orde van Medisch Specialisten, dat hij vrijdag gaf in het slotdebat van het jaarcongres van de Orde van Advocaten.
Door Joris Rietbroek
De oud-minister van Defensie was een van de gasten in het panel, uitgenodigd om de ervaringen van ‘zijn orde’ te spiegelen aan die van de Orde van Advocaten. “Qua verzet moet je niet alleen maar een rode kaart geven voor toezicht”, redeneert hij in de met 600 advocaten gevulde theaterzaal van ’t Spant in Bussum. “Je moet de overheid er met hulp van meer argumenten van overtuigen dat je op kwalitatief hoog niveau bezig bent. Als u met zijn allen vindt dat er geen probleem is, zegt u tegen de samenleving: ‘wij doen het prima.’ Als ik een andere link mag leggen: dat hebben woningcorporaties ook een hele tijd gezegd.”
Imagoprobleem
Onlosmakelijk verbonden met het staatstoezicht dat de advocatuur boven het hoofd hangt: het imago van het vak dat nog altijd te wensen overlaat, maar dat veelal wordt bepaald door slechts een kleine groep advocaten. De Grave: “Als je invloed wilt uitoefenen op politieke besluitvorming, dan is imago heel belangrijk. Vraag uzelf af: waarom is de maatschappij zo negatief over ons? Zo hebben medisch specialisten een imagoprobleem vanwege hun hoge inkomens.”
Algemeen deken Walter Hendriksen onderstreepte het imagoprobleem van de advocatuur aan de start van het jaarcongres al in zijn dekenrede. “Volgens mij is het imagoprobleem er niet omdat advocaten hun werk niet goed doen, maar omdat we ons werk juist heel goed doen: met hart en ziel, met woord en weerwoord, met hamer en fluweel.” De maatschappelijke positie van de advocaat in de samenleving neemt volgens Hendriksen de verantwoordelijkheid met zich mee om onafhankelijk, betrouwbaar, integer en deskundig te zijn. “Aan deze verantwoordelijkheid mag niet gepeuterd worden, dus géén staatstoezicht.” Zijn voornaamste argument moet wellicht nog beter gehoord worden door de politiek: “Omdat het merendeel van de rechtsbijstanduren wordt besteed aan procedures tussen burgers en overheid, moet juist de overheid afstand bewaren.”
Zelfreflectie
Margo Trappenburg, lid van de Raad van Advies van de Orde, zet tijdens het debat de discussie over toezicht en een betere argumentatie hiertegen juist op scherp. “Ik kan me voorstellen dat de advocatuur onafhankelijk wil zijn, en dan zeker strafrechtadvocaten, maar voor andere vormen van advocatuur vind ik die case minder sterk. Als het standpunt tegen toezicht inhoudt: ‘wij komen op voor de cliënt’ en niets anders, dan zou ik behalve voor strafrechtadvocaten niet weten waarom toezicht ongewenst is.”
Onder luid rumoer en boegeroep uit de zaal ziet zij zich gedwongen haar woorden meteen te nuanceren: “Let wel, overheidstoezicht heeft ook niet mijn voorkeur. Liever een eigen onafhankelijk toezicht, maar de advocatuur heeft dan wel behoefte aan meer zelfreflectie.” Daar is de zaal het wel goeddeels mee eens. Maar: “Ik heb liever dat een slager zijn eigen vlees keurt dan een taalwetenschapper, want die heeft geen verstand van vlees”, aldus een advocaat in de zaal.
Tijdens het slotdebat beaamt strafrechtadvocaat Wim Anker het door Hendriksen aangekaarte imagoprobleem nog eens met een verhaal dat blijft hangen, over hoe hij zelf dit imago probeert te verbeteren, door in hele land lezingen te geven over zijn vak. “Met een imagoprobleem werd ik al geconfronteerd toen ik 32 jaar geleden als advocaat begon. Het beeld stoort mij. Daarom geven we deze lezingen om uit te leggen hoe je werkt en waarom je zo werkt. Het zijn mooie avonden en ze hebben veel nut. Overdag verdedig ik cliënten, ’s avonds en in het weekend mijzelf.”