Werknemers die in dienst zijn van een maatschap, zijn niet tevens in dienstbetrekking bij een maat cq. een losse BV. Hierdoor kan de Belastingdienst het loon van een directeur groot aandeelhouder (DGA) die via zijn BV deelneemt in een maatschap niet bepalen met als uitgangspunt de lonen van werknemers van de maatschap. Dat concludeert de Hoge Raad in de bekrachtiging van een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam uit september 2013.
De staatssecretaris van Financiën was tegen deze uitspraak in cassatie gegaan omdat hij dacht dat het Gerechtshof artikel 12a van de Wet op de loonbelasting verkeerd had toegepast. Volgens de staatssecretaris zijn bij een maatschap in dienst zijnde werknemers feitelijk ook in dienst bij de BV van de DGA. Dat is voor de toepassing van het betreffende artikel niet het geval, stelt de Hoge Raad, waarmee het cassatieberoep van de staatssecretaris is verworpen.
De oorsprong van deze zaak ligt in een geschil over het gebruikelijke loon van een directeur groot aandeelhouder (DGA) van een middelgroot advocatenkantoor, die via zijn BV deelnam in een maatschap. Die stapte in 2010 voor het eerst naar de rechtbank vanwege zijn belastingaanslagen voor 2000 en 2002, toen er respectievelijk tien en elf advocaat-maten in de maatschap zaten. Die aanslagen waren volgens hem gebaseerd op foutieve (want flink verhoogde) bepalingen van zijn salaris op basis van de afroommethode. De Hoge Raad oordeelde in 2012 dat de afroommethode niet kon worden toegepast en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam.
In geschil voor het Gerechtshof was of de belastinginspecteur terecht en op de juiste manier het loon van de DGA had gecorrigeerd volgens artikel 12a van de Wet op de loonbelasting. De afroommethode en de winstreductiemethode mochten voor de bepaling van het loon van de DGA in ieder geval niet worden toegepast, zoals de belastinginspecteur wel had gedaan. Het Gerechtshof oordeelde dat de Belastingdienst moest aantonen dat het loon van de DGA in soortgelijke dienstbetrekkingen normaliter hoger is, maar hier slaagde de inspecteur niet in. Het Hof kwam mede hierdoor tot de conclusie dat correctie van het inkomen van de DGA niet mogelijk was.
Het Hof concludeerde verder dat de BV waarin de DGA zijn aandeel in de maatschap inbracht en die verder geen werknemers kent, niet is verbonden met de betreffende maatschap volgens de geldende belastingregelgeving. Als gevolg hiervan verwierp het Hof de stelling van de belastinginspecteur dat medewerkers die in dienst zijn van de maatschap ook in dienst zijn van de BV, ‘omdat door één of meerdere maten van de maatschap namens alle maten arbeidsovereenkomsten met die medewerkers zijn afgesloten.’
‘Weliswaar moet ervan worden uitgegaan dat de rechten en verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomsten met de medewerkers alle leden van de maatschap aangaan, maar daaruit volgt niet dat tussen de BV en de medewerkers van de maatschap dienstbetrekkingen tot stand zijn gekomen,’ aldus het Hof.
Het argument van de staatssecretaris dat een BV als lid van de maatschap tevens als werkgever van bij de maatschap werkzame medewerkers moet worden beschouwd, zodat het loon van de meest verdienende werknemer van de maatschap maatgevend is voor loon van de DGA, gaat daarom niet op, bevestigt nu ook de Hoge Raad. Een werknemer in dienst van de maatschap is, voor de toepassing van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting althans, niet automatisch te kwalificeren als werknemer van de BV die maat is in de maatschap.