Een advocaat die zich in een geschil laat bijstaan door een of meer werknemers, kan bij het winnen van de zaak geen aanspraak maken op een proceskostenvergoeding. Een advocaat in loondienst van het eigen kantoor kan niet worden aangemerkt als een ‘derde’ die rechtsbijstand verleent, aldus een beslissing van de Hoge Raad van vrijdag 13 september.
De Hoge Raad bevestigt hiermee een arrest van het Gerechtshof Amsterdam uit juni 2018, in een geschil tussen een advocaat cq. kantooreigenaar – met twee advocaten in loondienst – en de Belastingdienst. De advocaat maakt bij de rechter bezwaar tegen een door de fiscus opgelegde informatiebeschikking, en laat zich hiervoor bijstaan door zijn twee kantoorgenoten.
Het Amsterdamse Gerechtshof stelt de advocaat uiteindelijk in het gelijk, maar kent hem geen proceskostenvergoeding toe. Er is volgens het hof namelijk geen ‘derde’ gevraagd voor rechtsbijstand; zijn advocaten zijn immers beide in loondienst van zijn eigen kantoor.
De advocaat stelt cassatie in tegen de uitspraak, maar kan met de beslissing van de Hoge Raad zijn aanspraak op een proceskostenvergoeding voorgoed vergeten. ‘Een werknemer die rechtsbijstand aan zijn werkgever verleent, kan daarbij ten opzichte van die werkgever in de regel niet kan worden aangemerkt als een derde […],’ stelt de Hoge Raad. ‘Dit is niet anders als die werknemer advocaat is.’
De Hoge Raad bevestigt hiermee dat er in dit geval geen kosten zijn gemaakt ‘voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het hof heeft dus terecht geen vergoeding van proceskosten toegekend.’