De Hoge Raad heeft begin deze maand een zaak terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam, omdat een rechter-commissaris wat al te slordig was omgegaan met het verschoningsrecht van een notaris. De rechter-commissaris had 66 dossiers bij de notaris in beslag genomen, zonder in het proces-verbaal de inhoud van de dossiers te vermelden en ook zonder de aard van de stukken in de dossiers te duiden.
Volgens justitie onderhield de betrokken notaris zakelijke banden met personen die in het verleden voor misdrijven zijn veroordeeld, of waartegen een strafrechtelijk onderzoek liep. De notaris zou witwasmogelijkheden aan die personen aanbieden. Daarop werden in mei 2010 66 dossiers in beslag genomen, volgens de betrokken rechter-commissaris bij elkaar ‘zo’n vijftien verhuisdozen (!) vol (mogelijke) geheimhouderstukken’.
Volgens dezelfde rechter-commissaris was het ter plaatse beoordelen van de dossiers op de aanwezigheid van geheimhouderstukken, in bijzijn van de ringvoorzitter, ‘om meerdere praktisch redenen niet haalbaar’. Daarom besloot de rechter-commissaris de boel eerst maar in beslag te nemen. Het oordeel over de geheimhouderstukken zou later plaatsvinden, waarbij er ook verschil van mening was over de vraag of justitie eerst een voorselectie zou mogen maken, of dat de ringvoorzitter als eerste over de geheimhouderstukken zou oordelen.
De Hoge Raad is van oordeel dat de rechter-commissaris te voortvarend te werk is gegaan. Uitgangspunt is, aldus de Hoge Raad, dat de verschoningsgerechtigde eerst zelf oordeelt over de stukken, waarbij ook het oordeel van de Ringvoorzitter kan worden gevraagd. Het oordeel van de verschoningsgerechtigde wordt geëerbiedigd, tenzij er ‘redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is’.
De enkele stelling dat alle stukken ‘deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend’, is volgens de Hoge Raad onvoldoende onderbouwd. ‘Dat oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, aangezien de aan het proces-verbaal van de Rechter-Commissaris gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen de inhoud van de dossiers niet vermeldt en evenmin een aanduiding bevat van de aard van de zich daarin bevindende stukken. Het middel klaagt daarover terecht.’
Ook het standpunt van justitie dat een oordeel vooraf van de verschoningsgerechtigde over geheimhouderstukken helemaal niet nodig is, verwijst de Hoge Raad naar de prullenbak. ‘Voor zover in het in 3.5 weergegeven oordeel van de Rechtbank ligt besloten dat indien (reeds) op grond van de uit het proces-verbaal van aanvraag doorzoeking blijkende omstandigheden kan worden geoordeeld dat die stukken geen object zijn van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht, het standpunt van de verschoningsgerechtigde daaromtrent niet behoeft te worden ingewonnen, is dat oordeel niet juist.’