Een verdachte en zijn advocaat verschijnen niet ter zitting in hoger beroep. De secretaresse van de advocaat wordt gebeld, en die laat weten dat de zitting verkeerd is genoteerd in de agenda. Tevens verzoekt de secretaresse om aanhouding van de zaak. Het hof wijst dat verzoek ongemotiveerd af, en dat is niet correct, aldus de Hoge Raad in een arrest van 31 januari: ‘Met het oog op de belangen van de verdediging het hof die afwijzing met redenen behoren te omkleden’.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting wordt verstek verleend aan de niet verschenen verdachte, heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten. Direct na de sluiting wordt de verdachte – hij was in eerste instantie tot een gevangenisstraf van twee weken veroordeeld wegens ‘wederspannigheid’ en ‘bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ – niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Er zijn ‘geen bezwaren opgegeven tegen het vonnis’ en het hof heeft zelf ook geen redenen gezien voor een inhoudelijke behandeling van de zaak.
Dat gaat de Hoge Raad allemaal iets te vlot. De afwijzing van het verzoek tot aanhouding had voorzien moeten worden van een motivering, aldus het hoogste rechtscollege. De reden: het belang van het recht op verdediging.
De Hoge Raad gaat met het oordeel niet alleen in tegen het hof, maar ook tegen de conclusie van de advocaat-generaal die strekt tot verwerping van het beroep. Volgens de advocaat-generaal heeft de verdachte de justitiële autoriteiten niet op de hoogte gesteld van een adres waar hij bereikbaar zou zijn. Nu hij wist dat zijn hoger beroep zou worden behandeld, maar desalniettemin zelf niet ter zitting niet verscheen, ‘heeft hij niet alle van hem te vergen moeite gedaan om zijn zaak te dienen’. De beslissing tot niet–ontvankelijkheid is in dat licht ‘allesbehalve onbegrijpelijk’, aldus de advocaat-generaal.