Een advocaat hief in juni 2015 de Stichting Derdengelden van haar gestaakte kantoor op, terwijl er nog een partij was die een bedrag terugeiste wegens een onttrekking van de kwaliteitsrekening door haar medebestuurder. Hiermee heeft deze advocate in de rol van bestuurder van de stichting onrechtmatig gehandeld, oordeelt het Gerechtshof Den Haag in een arrest van 14 augustus.
Het ontbonden kantoor Aerendsdorp Advocaten werd gedreven door een – inmiddels gescheiden – advocatenechtpaar, in de vorm van een kostenmaatschap. Samen bestuurden ze de derdengeldenstichting.
De mannelijke advocaat van het stel staat in de periode 2007-2010 het bedrijf Golden Cable West (GCW) bij, in meerdere zaken. Na een procedure stort een wederpartij eind juli 2009 bijna 234.000 euro op de derdengeldenrekening van het advocatenkantoor. Hiervan wordt een kleine 210.000 euro direct doorgestort naar GCW, de overige 24.000 euro wordt direct verrekend met de advocatendeclaratie.
GCW had echter geen toestemming voor deze verrekening gegeven: het bedrijf spant procedures tegen de advocaat aan om de onttrokken 24.000 euro terugbetaald te krijgen. Na een reeks zittingen waarin de nodige berekeningen over de advocaatkosten over en weer vliegen, bepaalt de rechtbank eind november 2013 dat de advocaat zo’n 11.000 euro, inclusief ten onrechte gerekende griffierechten à 6.470 euro, moet terugbetalen aan GCW.
Het bedrijf houdt het hier niet bij: ook de advocate wordt in haar rol van medebestuurder van de Stichting Derdengelden verantwoordelijk gehouden voor het te vergoeden bedrag. De situatie verslechtert als de mannelijke advocaat in mei 2015 failliet wordt verklaard. Het kantoor staakt de activiteiten en de vrouw ontbindt hierop de gezamenlijke Stichting Derdengelden, onder vermelding dat er geen baten meer aanwezig zijn.
Eventuele tekorten had zij als medebestuurder echter aan moeten vullen, stelt het Gerechtshof Den Haag in het door GCW aangespannen hoger beroep, waarin zij nog steeds aansprakelijk wordt gesteld voor betaling. De kantonrechter had in juli 2016 een tot 14.000 euro opgelopen vordering op de advocate nog afgewezen, maar het Haagse hof redeneert anders.
Wat vast staat: het bedrag van 234.000 euro ‘kwam aan GCW toe en mocht niet zonder haar toestemming aan [naam 1] worden betaald en verrekend’. En verder: ‘Door de Stichting te ontbinden zonder vereffening omdat er geen baten zouden zijn, is [geïntimeerde] ten onrechte voorbijgegaan aan de omstandigheid dat zijzelf jegens de Stichting verplicht was tot aanvulling van dit bedrag (met rente),’ aldus het hof.
Mede op basis hiervan komt het Gerechtshof Den Haag tot de conclusie dat de advocate onrechtmatig handelde door de Stichting Derdengelden zonder vereffening op te heffen. Ze wordt daarom veroordeeld tot terugbetaling van in totaal ruim 12.000 euro plus rente aan GCW. ‘Het hof verwerpt het standpunt van [geïntimeerde] dat zij op goede gronden heeft kunnen menen dat de Stichting kon worden ontbonden omdat GCW nimmer jegens haar of de Stichting een klacht heeft geuit […] en dat een eventuele aanspraak op uitbetaling is vervallen doordat GCW niet tijdig bij de Stichting heeft geklaagd.’