Een nieuwe aflevering uit de reeks Tuchtrecht om te lachen. Deze keer een advocaat die zijn tegenstrever voor de tuchtrechter sleept omdat hij woord ‘onnozel’ heeft gebruikt. De zaak gaat tot aan het Hof van Discipline. Die concludeert dat ‘onnozel’ nog net voldoende zakelijk is, en verder dat van een advocaat ‘enig incasserings- en relativeringsvermogen mag worden verwacht’.
Verweerder in deze tuchtzaak gebruikt het o-woord tijdens een comparitie, een kwalificatie die hij ter zitting niet wil terugnemen. Dat doet hij later wel in deze brief, min of meer:
Confrère,
Uiteraard maak ik gebruik van de welwillende gelegenheid die u mij biedt om mijn excuus aan te bieden voor het gebruik van het woord “onnozel” richting uw persoon, welk gebruik ik ten zeerste betreur temeer hoe het u kennelijk heeft geraakt.
Tot de mondelinge behandeling van de zaak kende ik uw persoon in het geheel niet en het gebruik van het woord “onnozel” was ten zeerste betreurenswaardig. Het is onbegrijpelijk hoe ik mijzelf heb kunnen permitteren zo ver te gaan.
In den vervolge zal ik mij onthouden van dit soort uitingen richting u, dergelijke (dis)kwalificaties zal ik voor mij houden, hetgeen u mij wel toestaat.
Een kopie van dit schrijven zend ik niet aan mr. D, rechter in de rechtbank Maastricht. Zij staat hierbuiten en ik neem voorshands aan dat dit geen grond is om alsnog een klacht hieromtrent in te dienen.
De raad van discipline stoort zich vooral aan de brief: die doet volgens de raad ‘afbreuk aan de welgemeendheid van de aangeboden excuses’. ‘Voorts heeft de raad overwogen na nu verweerder volhardt in het weglaten van de gebruikelijke aanhef en afsluiting in zijn brieven aan klager, verweerder handelt in strijd met de welwillendheid die advocaten jegens elkaar in aanmerking behoren te nemen en dus in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.’
Het hof kijkt anders tegen de zaak aan. Eerst gaat het Hof in op het gebruik van het woord onnozel: ‘Niet gesteld kan worden dat de door verweerder geleverde kritiek door het gebruik van het woord “onnozel” een zodanig zakelijk karakter ontbeert, dat verweerder daarmee de grenzen heeft overschreden van de vrijheid van meningsuiting die hem toekomt.’
Over de brief overweegt het Hof het volgende: ‘Bij de toonzetting van de brief waarin verweerder excuses heeft aangeboden aan klager kunnen wellicht de wenkbrauwen worden opgetrokken (…). Het hof acht de brief niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, noch de wijze waarop hij zijn brieven aan klager inricht door voor het woord confrère niet ‘geachte’ te schrijven en slechts te ondertekenen met zijn naam, zonder het woord ‘hoogachtend’ daaraan vooraf te doen gaan, hoezeer een dergelijke schrijfstijl in het onderlinge contact wel aanbevelenswaardig is.’
S-zaak
Eerder al deden we bij advocaat Erik Thomas navraag over de voortgang in de Sukkelzaak, zoals bekend geen tucht-, maar een strafzaak. Thomas laat weten dat er, voor zover hij weet, geen voortgang is.