Ook al leed de sjoemelende advocaat aan een Posttraumatische Stressstoornis (PTTS), dan nog heeft hij op ‘volstrekt onverantwoorde wijze (…) gehandeld door desondanks zijn advocatenpraktijk op een ongecontroleerde wijze voort te zetten en daarbij dus willens en wetens het risico te aanvaarden dat andere cliënten als gevolg daarvan zouden kunnen worden benadeeld,’ aldus het Hof van Discipline in een uitspraak van 7 november.
Door Lucien Wopereis
Het gaat om in deze zaak om een Limburgse advocaat die in een e-mail van de advocaat van de wederpartij een tekst had toegevoegd: het koppel aan wie de mail was gericht, moest een geldbedrag van ruim 6.000 euro overmaken naar zijn kantoor.
De advocaat stelt bij het Hof dat hij ten tijde van de verweten gedraging leed aan PTTS. Dat zou er toe hebben geleid dat ‘hij onvoldoende verantwoordelijkheid kan dragen voor zijn houding en gedrag, hetgeen volgens de vertrouwensarts zou hebben geleid tot ontremde impulsieve gedragingen waarvoor verweerder te laat professionele hulp zou hebben gezocht’.
Naar het oordeel van het Hof van Discipline is de medische verklaring onvoldoende verklaring voor het gedrag van de advocaat. ‘Er lijkt geen sprake te zijn van impulsieve gedragingen van verweerder maar eerder van een stapsgewijs in de tijd uitgevoerd plan. (…) Nadat klagers onder 2 aan verweerder om een specificatie hadden gevraagd, heeft verweerder hen bij e-mailbericht van 12 maart 2015 (ruim een maand later dan de eerdere manipulatie) in een voortgezette handeling opnieuw een misleidende verklaring gegeven die hen tegen beter weten van verweerder in ervan moest overtuigen dat zij dit bedrag aan hun wederpartij verschuldigd waren. Bovendien heeft hij deze mail onder de naam van zijn kantoorgenoot verzonden zonder dat die kantoorgenoot ervan afwist. Dit handelen in de tijd wijst bepaald niet op impulsief gedrag,’ aldus het Hof.
En ook al zou de advocaat inderdaad hebben geleden aan PTTS, dan leidt dat niet tot een ander oordeel, schrijft het Hof. Het tuchtcollege ‘acht het onverantwoord dat verweerder uitgaande van de door hem aangevoerde ziekte op een dergelijke ongecontroleerde wijze rechtsbijstand heeft verleend en kennelijk nog steeds verleent. In het geval dat verweerder ziek zou zijn, had het op zijn weg gelegen zodra de hem verweten gedragingen uitkwamen en/of hij zich de onjuistheid van zijn gedragingen realiseerde, zijn praktijk neer te leggen, zich onder behandeling te stellen (…).’
Hij zou dan de praktijk volgens het Hof weer kunnen hervatten ‘wanneer zijn psychische conditie aantoonbaar zodanig verbeterd was dat het risico van (soortgelijk) onacceptabel gedrag niet meer aanwezig was en op objectieve gronden door een medicus zou zijn aan te nemen dat hervatting van zijn advocatenpraktijk verantwoord is, waaraan het volledig heeft ontbroken.’