Een zoon van een advocaat werd in een strafzaak wegens ‘baldadigheid’ bijgestaan door twee kantoorgenoten van de vader, naamgever van het advocatenkantoor. Het joch wordt vrijgesproken, waarna er twee verzoeken tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand uitgaan: een van ruim 1800 euro (eerste aanleg), en een van bijna 2400 euro (hoger beroep). Ophoepelen, zegt het gerechtshof Arnhem.
Het hof constateert dat het aantal bestede uren én het uurtarief “bovenmatig” zijn. De wijze van declareren en betalen maken het hof nog giftiger: “Niet alleen is de declaratie voor de rechtsbijstand in eerste aanleg eerst opgesteld nadat verzoeker bij arrest van het hof van 19 maart 2012 is vrijgesproken, maar bovendien heeft verzoeker die declaraties tot dusverre niet voldaan, ook niet gedeeltelijk zoals de raadsvrouw ter zitting ten onrechte heeft meegedeeld.” Ergo: u staat hier met zijn allen een beetje te liegen.
Volgens het hof is het gedoe met de declaraties het gevolg van de familierelatie tussen verzoeker – de zoon – en de kantoorbaas. “Deze feiten en omstandigheden doen het hof ernstig twijfelen aan het realiteitsgehalte van de beide declaraties. Die feiten en omstandigheden wijzen erop dat de declaraties zijn opgesteld met het oog op het verkrijgen van een vergoeding op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.”
De zoon krijgt helemaal niets vergoed. “Het hof ziet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen gronden van billijkheid om enige vergoeding in de kosten van de raadsman aan verzoeker toe te kennen, ook niet voor de indiening en behandeling van het verzoek.”
Vergelijkbare zaak bij de Hoge Raad
De Hoge Raad heeft op 19 oktober jongstleden een oordeel gegeven in een vergelijkbare zaak, al betrof het hier een bestuursrechtelijke zaak. Ook in deze zaak wil de belanghebbende de kosten van rechtsbijstand vergoed hebben. Die rechtsbijstand werd verleend door haar dochter, werkzaam bij een advocatenkantoor.
De rechtbank oordeelde eerder dat “de door de advocaat verleende rechtsbijstand gelet op de familierelatie tussen belanghebbende en de advocaat niet als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kan worden beschouwd”.
De Hoge Raad stelt echter dat de familierelatie er niet aan in de weg staat dat de kosten voor rechtsbijstand worden vergoed, maar dan mag de advocaat geen deel uitmaken van het huishouden van de verzoeker. “Die familierelatie behoeft ook niet aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand in de weg te staan, met dien verstande dat als de rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van de belanghebbende in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend.”
Klik hier voor de uitspraak van het gerechtshof Arnhem