De vorige week verschenen biografie Vrijgevochten van arbeidsrechtadvocate Mirjam de Blécourt kent een aantal constanten – keihard werken – en een aantal kantelmomenten. Zo moet ze van haar vader na een vrijgevochten lagere school naar een streng lyceum, vindt ze een alternatief voor het ‘last in, first out’-principe en wordt ze gepasseerd voor het internationale partnerschap. Dat laatste hebben ze geweten.
Door Lucien Wopereis
In Vrijgevochten doet De Blécourt een boekje open over zichzelf, meldt de flaptekst geheel terecht. Haar jeugd, studententijd, de verre reizen met haar man en haar weg naar de top van de advocatuur – dat alles in combinatie met het moederschap. Een groot deel van het boek gaat over het privéleven van De Blécourt, en dat is licht teleurstellend voor diegenen die vooral hopen op een openhartige blik op de machinaties achter de blinkende gevels van de Zuidas.
Niet dat dat geheel onbesproken blijft. In professioneel opzicht kent De Blécourt soms tegenslagen, maar ze is toch ook een zondagskind. Als ze in de moeilijke jaren negentig van de vorige eeuw gaat solliciteren, krijgt ze van maar liefst vier potentiële werkgevers – de Optiebeurs, PwC, Stibbe en Baker McKenzie – ook een baan aangeboden. Loopbaanadvies krijgt ze van de latere hoogleraar advocatuur Bert Quant, een goede vriend van haar vader.
Het wordt uiteindelijk Baker McKenzie, toen nog Caron & Stevens geheten. Daar lopen de zaken uitstekend: ze wordt al vrij snel local partner, ze wint veel zaken en ze haalt veel werk en geld binnen. Daarna hoopt ze equity partner te worden, maar ze wordt gepasseerd ten favuere van een man. Dat is tegen het zere been. Ze gaat een maand lang niet naar haar werk, en besluit te solliciteren bij een ander kantoor.
Ze wordt bij dat andere kantoor direct aangenomen als partner, met een hoger inkomen dan ze bij Baker McKenzie kreeg. Toch is Baker McKenzie unfinished business, want De Blécourt zorgt er wel voor dat het bestuur lucht krijgt van haar vrijages. Dat werkt: ze krijgt binnen mum van tijd een telefoontje van de kantoordirecteur. ‘Stel je niet zo aan, trek een leuk jurkje aan, we willen op kantoor met je praten.’
De Blécourt daarover: ‘Wat dacht hij wel niet? Eerst mij ten onrechte afwijzen voor het partnerschap en vervolgens verwachten dat ik met hangende pootjes – in een leuk jurkje nota bene – terug zou komen. Nee, zo ben ik niet.’ En als ze willen praten, dan moeten ze maar maar háár toe komen.
Ze wil terugkeren bij het kantoor, maar alleen als ze het internationale partnerschap krijgt. De power play lukt. Er volgen nieuwe vergaderingen, nieuwe stemrondes en veel gelobby. Tot slot het verlossende telefoontje. ‘Ik grinnikte en beloofde terug te komen. Dolgelukkig klapte ik mijn telefoon dicht en dook in Adriaans armen.’
Volle laag
Wat in het boek verder uitgebreid aan bod komt is de combinatie moederschap en carriére. De Blécourt wordt veelvuldig geconfronteerd met gefronste wenkbrauwen, en ook haar kinderen ‘krijgen wel eens de volle laag’. ‘Waar is je moeder, zeker weer geen tijd om op te halen?,’ krijgen die bijvoorbeeld te horen op het schoolplein.
Volgens De Blécourt is de combinatie carrière en gezinsleven niet altijd makkelijk, maar ze heeft nooit spijt gehad dat ze heeft doorgezet. ‘Ik werk omdat ik het leuk vind en omdat ik zelf aan de top wil staan. (…) Natuurlijk moet je als internationaal partner enorm hard werken, maar een huisvrouw doet dat ook.’
Helemaal zonder twijfels gaat het allemaal niet, en het siert haar dat ze dat niet onbesproken laat. ‘Of je tekortgeschoten bent als moeder weet je natuurlijk nooit zeker, maar ik en ook anderen om mij heen hebben mijn zoons veelvuldig gevraagd of ze een moeder misten als ze uit school kwamen. ‘Ik zou het helemaal niet stoer vinden als je me uit school zou komen halen of op vrijdagochtend luizenmoeder zou zijn. We hebben altijd zo’n leuke tijd als je er wel bent,’ aldus de jongste desgevraagd.