Hebben we eindelijk eens een advocaat die een baret draagt – deel van het wettelijk voorgeschreven advocatenkostuum – ontstaat er weer gedonder over. Deze keer maakt de advocaat van de wederpartij vlak voor en tijdens de zitting bezwaar tegen de baret, volgens hem een religieuze uiting. Hij laat zich daarbij volgens de baretdrager, de Amsterdamse advocaat H. Loonstein, denigrerend uit. En dus mag de tuchtrechter zich weer eens bezig houden met een importante kwestie in een advocatenleven: het hoofddeksel.
De raad van discipline in Arnhem gaat uit van de volgende feiten: er is een echtscheidingszaak waarbij enkel de advocaten van partijen verschijnen. Als klager Loonstein (in de tuchtzaak, red.) vlak voor de zitting een baret opzet, maakt de advocaat van de wederpartij in de gang van het gerechtsgebouw bezwaar. Hij zegt dat de baret een religieuze uiting is. Hij herhaalt zijn bezwaar voor de rechter, maar die honoreert het niet.
Loonstein is van mening dat zijn tegenstrever, B. Niemann uit Velp, zich denigrerend heeft uitgelaten, ook over de baret. Verder is hij van mening dat baretbezwaarde Niemann de suggestie van de deken om direct excuses aan te bieden, op had moeten volgen. Dat is voor hem reden “om de klacht door te zetten en de later door verweerder toch nog gemaakte excuses als tardief en niet welgemeend te passeren”.
Verweerder in de tuchtzaak stelt dat het niet zijn bedoeling was klager te kwetsen en te grieven. Een citaat uit de beslissing van de raad: “Hij heeft het door klager gedragen hoofddeksel niet herkend als een baret. Verweerder heeft voorts verklaard dat hij niet wist dat een baret volgens geldende regelgeving deel uitmaakt van het advocatenkostuum. Verweerder spreekt zelf van een lacune in zijn kennis van de regelgeving.”
De raad van discipline heeft het er moeilijk mee, mede omdat niet vaststaat hoe het barettendebat tussen de twee heren is gevoerd. Het enkele feit dat de verweerder bezwaar maakt tegen de baret kan niet leiden tot de conclusie dat tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld, aldus de raad. De reactie van verweerder kan weliswaar worden gekwalificeerd als “onhandig en ongelukkig”, maar: “Verweerder heeft dat ingezien en zijn excuses aangeboden. Van een tuchtrechtelijk verwijt is geen sprake,” aldus de raad.