Een notaris die wordt verdacht van het medeplegen van valsheid in geschrifte – het antedateren van een koopovereenkomst – kan zich niet beroepen op de geheimhoudingsplicht, aldus de Hoge Raad in een uitspraak van 10 maart. “De strafbare gedraging, waarvan klager wordt verdacht, is een zeer ernstig strafbaar feit, want het raakt de kern van het werk van een notaris, in het bijzonder zijn maatschappelijke functie.”
Zou bewezen verklaard worden dat de notaris zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, “dan zou dat ernstig afbreuk doen aan het ambt van notaris en de maatschappelijke functie van de notaris in het algemeen”, stelt de Hoge Raad in navolging van het Hof Arnhem.
“Zeer uitzonderlijke omstandigheden” maken in dit geval dat er met de waarheidsvinding “een groter belang is gediend”, aldus de Hoge Raad. Het gaat dan om “het maatschappelijk belang van de naleving van de aan de notaris in het tweede lid van artikel 21 van de Wet op het notarisambt opgelegde plicht met het oog op het vertrouwen dat in de werkzaamheden van de notaris moet kunnen worden gesteld”.
De Hoge Raad gaat ook kort in op de rol van de medeverdachten in deze zaak. Die medeverdachten mogen “in beginsel” rekenen op geheimhouding door de notaris, maar dat gaat niet op als “er sprake is van het in hun opdracht opstellen van een geantedateerde overeenkomst”. (26 maart 2009)