Een vete tussen voormalig officier van justitie Steven Pieters en advocaat Jan Boone kreeg onlangs een staartje bij de Raad van Discipline. Pieters beschuldigde de advocaat ervan een valse aangifte tegen hem te hebben gedaan en hem negatief in het nieuws te hebben gebracht. Dat is volgens de tuchtrechter echter niet vast komen te staan, en anders zou Boone geen tuchtrechtelijke grenzen hebben overschreden.
In het najaar van 2013 deed Boone – namens een cliënt – aangifte tegen toenmalig officier van justitie Pieters wegens opzettelijke beïnvloeding van een getuige (een politieagent) tijdens een verhoor in het kader van een onderzoek naar illegale antibiotica. Ook deed hij aangifte van meineed die Pieters als gevolg hiervan zou hebben gepleegd. Tijdens de schorsing van het verhoor namen de officier van justitie en de getuige samen een concept van een proces-verbaal door en gingen ze buiten het gerechtsgebouw van Groningen samen lunchen.
Het OM seponeerde de zaak echter; een beklag van Boone tegen deze sepotbeslissing werd door het Haagse Gerechtshof in november 2015 afgewezen. ‘Voor de door klager verlangde strafvervolging is geen enkele basis,’ zo luidde het oordeel van het hof. Wel beëindigde het OM het dienstverband van Pieters, volgens hemzelf als gevolg van de aangifte van Boone en de bijkomende publiciteit.
In mei 2016 stapte de voormalig officier dan ook met een klacht over Boone naar de deken: de advocaat zou onder meer een valse aangifte tegen hem hebben gedaan en hem opzettelijk negatieve publiciteit in de media hebben bezorgd, onder meer via berichtgeving in de Telegraaf.
De Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden oordeelde begin deze maand echter dat er pas sprake is van een valse aangifte als de advocaat op dat moment zeker had geweten dat de officier van justitie de getuige niet had beïnvloed. ‘Niet gesteld of gebleken is dat verweerder ten tijde van die aangifte wist dat het feit waarop die aangifte betrekking had, niet was gepleegd,’ aldus de raad. ‘Als – naar inschatting van de advocaat en/of diens cliënt – in het belang van de zaak een aangifte gewenst is, het aan de advocaat vrij staat om binnen de hem hiervoor genoemde grote mate van handelingsvrijheid, die aangifte te doen.’ Dat het OM uiteindelijk geen reden zag om de officier van justitie te vervolgen, maakt dit niet anders.
Verder staat volgens de tuchtrechter niet vast dat Boone op eigen initiatief de media opzocht om Pieters zwart te maken. Wel beantwoordde de advocaat vragen van journalisten die hem benaderden, nadat een van de verdachten in de zaak de naam van Boone had genoemd. ‘Het is ongelofelijk dat een officier van justitie willens en wetens aanschuift bij een verhoorde politieman. Het lijkt alsof de druk bij justitie om te scoren zó hoog is geworden dat zelfs dit soort middelen niet worden geschuwd,’ zo werd Boone geciteerd in de krant.
Maar ook dit klachtonderdeel verklaart de Raad van Discipline ongegrond: ‘Daarnaast heeft verweerder onbetwist verklaard dat tijdens de openbare strafzitting pers aanwezig was, zodat klagers functie en naam en de omstandigheden waarover is geschreven, ook langs die weg naar buiten hebben kunnen komen. […] {In zijn rol} mag een advocaat zakelijke kritiek uiten op het functioneren van justitiële autoriteiten, waaronder het OM. De advocaat dient zich wel te onthouden van persoonlijke aanvallen op leden van het OM. Niet gebleken is dat verweerder klager persoonlijk heeft aangevallen.’
De stelling van Pieters dat hij zijn functie als officier van justitie is kwijtgeraakt door toedoen van Boone, leidt niet tot een ander oordeel, stelt de raad. ‘Ook als ervan wordt uitgegaan dat klager hinder heeft ondervonden van de negatieve publiciteit rond zijn persoon, vormt dat geen basis voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerder.’