Een cliënt trekt alles uit de kast om zijn advocaat niet te hoeven betalen: er is volgens hem sprake van een voorwaardelijke betalingsverplichting, financiële afspraken tussen hem en de advocaat zouden niet goed zijn vastgelegd, de rechtsbijstandverzekeraar is ten onrechte gepasseerd en er zou sprake zijn van dwaling en een onrechtmatige daad. In een uitspraak van eind januari verwerpt het hof Den Bosch alle grieven van de cliënt.
De advocaat in deze zaak treedt op voor een cliënt die een geschil heeft met de buren. Een deel van de declaraties van de advocaat wordt betaald, maar de cliënt laat ruim 13.000 euro onbetaald.
De cliënt heeft een hele reeks van redenen om niet te betalen. Eerst eist hij een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen is gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de werkzaamheden van de advocaat pas dienen te worden voldaan als in het geschil met de buurman de gemaakte kosten en schade op de buurman verhaald zouden zijn, inclusief het honorarium van de advocaat.
Het hof verwerpt de stelling. ‘Zij is onbegrijpelijk. Immers zodra de buurman van appellant het honorarium zou hebben betaald, bestaat er geen verplichting meer voor appellant te betalen. De advocaat heeft geen recht op dubbele betaling. Een opschortende voorwaarde strekt ertoe de betalingsverplichting op te schorten tot een nader bepaalde datum. Zij strekt niet tot verval van een verplichting.’
Daarna beroept de cliënt zich op de gebrekkige vastlegging van de financiële afspraken met de advocaat. Verder zou hem niet zijn geadviseerd om de kwestie te melden bij zijn rechtsbijstandverzekeraar.
Wat bij dat laatste niet helpt: de cliënt heeft eerder gezegd dat hij geen vertrouwen had in zijn rechtsbijstandverzekeraar. Hij verklaarde: ‘Ik ben niet naar de ARAG gegaan want dan zou ik een onervaren advocaat krijgen en dat kost mij dan te veel tijd, Daarom ben ik naar mr. [advocaat] gegaan.’ Het Hof daarover: ‘Gelet op de mededeling van appellant was de advocaat ook niet gehouden bij hem verdere navraag te doen naar het eventuele bestaan van een rechtsbijstandverzekering.’
Daarna stelt de cliënt dat de declaraties gemitigeerd moeten worden ‘omdat deze niet in verhouding staan met het belang van de zaak en dat zeer onhandig en slecht geprocedeerd is’. Dit beroep op mitigering faalt, aldus het hof. ‘Appellant beargumenteert niet uit welke bepaling van genoemde regelingen die verplichting voortvloeit en het hof ziet die ook ambtshalve niet. (…) Dat de advocaat zou hebben voorgehouden dat die kosten niet meer dan € 250,- zouden gaan bedragen, wordt door haar betwist en is ook niet aannemelijk geworden.’
Tenslotte stelt de cliënt nog dat er sprake is van dwaling. Hij zou de overeenkomst niet zijn aangegaan als de advocaat hem niet onjuist had ingelicht. Het hof gaat er niet in mee: ‘Dat de zaak zich anders heeft ontwikkeld dan in eerste instantie was voorzien doet bovendien niet ter zake. Dwaling kan geen betrekking hebben op toekomstige omstandigheden.’