David Moszkowicz is voor de tweede maal in korte tijd bestraft door de tuchtrechter. Volgens de Raad van Discipline in Limburg heeft de advocaat verzuimd hoger beroep in te stellen in een strafzaak die hij in mei 2013 had overgenomen van zijn toenmalige kantoorgenoot en broer Bram Moszkowicz.
Verder had hij onvoldoende inzicht in de door broer Bram gemaakte honorariumafspraak (10.000 euro all in, geldend voor alle instanties tot aan de Hoge Raad) en heeft hij de verstrekte opdracht en financiële consequenties van de overname van de zaak niet schriftelijk bevestigd aan zijn cliënt.
David Moszkowicz erkent dat hij met de klager heeft afgesproken dat hoger beroep zou worden ingesteld. ‘Verweerder heeft gesteld dat hij een kantoorgenoot had gevraagd om het hoger beroep in te stellen en dat die kantoorgenoot dat kennelijk is vergeten. Dit laatste maakt echter voor de vraag of verweerder een tuchtrechtelijk verwijt van de termijnoverschrijding kan worden gemaakt niet uit. Verweerder was zelf verantwoordelijk voor het bewaken van de termijn en het tijdig (doen) instellen van het rechtsmiddel,’ aldus de raad.
Ook ging de overname van de zaak niet op de juiste manier. Er kwam geen schriftelijke bevestiging van de door David Moszkowicz aanvaarde opdracht, en had hij ook geen zicht op de door broer Bram gemaakte financiële afspraken. ‘De raad is van oordeel dat verweerder zich bij de overname van de zaak had moeten vergewissen van de met mr. X gemaakte tariefafspraak. Verweerder heeft dit nagelaten. (…) De raad is van oordeel dat verweerder aldus niet heeft gehandeld zoals het een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat betaamt.’
Het tuchtrechtelijk verleden van David Moszkowicz – hij werd half januari nog geschrapt wegen het bijstaan van zowel de verdachte als de nabestaanden in een moordzaak, hoger beroep loopt nog – maakt het er niet beter op. ‘De raad stelt vast dat verweerder, ondanks diverse tuchtrechtelijke veroordelingen, volhardt in zijn onbetamelijk handelen. Dat betekent naar het oordeel van de raad dat verweerder uit de reeds opgelegde voorwaardelijke en onvoorwaardelijke schorsingen klaarblijkelijk onvoldoende lering heeft getrokken.’